Van weemoed gespeende heimwee
door Joop de Vries
Inleiding
De dichter van de bundel Heimwee, Jan van der Geer, is geboortig in Dordrecht (1949). In deze stad groeit hij op. Als jonge twintiger is hij begin jaren ’70 van de vorige eeuw een van de oprichters van de in Dordt en omgeving nog steeds als vooruitstrevend en soms als tegendraads bekendstaande, culturele club Bobby Kinghe. Een van Bobby Kinghes activiteiten is het uitgeven van het inmiddels ter ziele gegane literaire kwartaalblad, Letteriek. Een van de bladen waarin Van der Geer zijn eerste, dichterlijke schreden zet.
Pas in het begin van het tweede decennium van deze eeuw worden zijn gedichten gebundeld en uitgegeven. In september 2018 verschijnt zijn nieuwste gedichtenbundel Heimwee. De bundel telt 47 gedichten en is de 53ste uitgave in de Bordeauxreeks van Uitgeverij Liverse in Dordrecht. Een jonge moeder met kind siert de voorkant van de bundel. Voor intimi ongetwijfeld vertederend maar als cover van een moderne dichtbundel wat oubollig.
Vorm
Soms is de dichter kort van stof en omvat zijn gedicht slechts één zin, weergegeven in uiterst korte versregels, soms niet meer dan een enkel woord, zoals in ‘Nee’ op p. 63 waarin de ik – figuur er geen doekjes om windt de lezer te vertellen in welke hoedanigheid dames hem niet behagen: ‘Dames met / bemodderde / bergschoenen, / zeiljacks en rugzakken, / ontnemen mij / iedere trek / in wat dan ook.’
Meestal heeft hij echter meer woorden in zijn zinnen nodig om te zeggen wat hij zeggen wil. Of daarbij de regelmatige toepassing van enjambementen – behalve het verhogen van de leessnelheid – een literair doel dient, laat zich moeilijk traceren. Een stijlfiguur die in deze bundel in ieder geval functioneel is, is de ellips. Een ellips is een geamputeerde zin of fragmentarische woordgroep die als flarden uit het verleden in Van der Geers poëzie oplichten. Decennialange, diep ondergedompelde en ogenschijnlijk in het bewustzijn verdronken herinneringen die naarmate de jaren klimmen, opeens weer opduiken; de ene keer als in een roes of in nevels gehuld; de andere keer helder en scherp. Zij brengen een mengeling van gevoelens teweeg: verwondering, blijdschap, verdriet, angst en begeerte. Dat alles samengebald in dat ene woord: heimwee. Een terugverlangen naar verloren tijden en ontmoetingen. Zelf schrijft de dichter in de laatste strofe van het gedicht Mijmeren op p. 18: ‘Verlangend naar vervlogen tijden’.
Een ander stijlmiddel dat frequent opduikt, zijn eigenzinnige verbum-objectconstructies zoals: ‘hij twijfelt twijfels’; ‘Vlaamse meisjes fluisteren gevoelige letters’; ‘Op zo’n moment kan ik (…) de wuivende aren drinken’; ‘(…) kan ik de wolken omhelzen’; ‘Ik snoep je’ en ‘Liam (…) drinkt zijn wereld’. (De cursiveringen zijn van mij – JdV). Combinaties die alleen aan droom en mijmering hun bestaansrecht ontlenen. Soms is de dichter in zijn taalgebruik animistisch en dicht hij dingen menselijke eigenschappen toe, zoals in het gedicht op p. 31 waarin een locomotief vriend wordt van een peuter.
Vitalisme
Hier en daar duiken verzen of strofen op die zich kenmerken door een zekere mate van vitalisme. Vitalistische poëzie is poëzie die zich eerder richt op het lichaam dan de ziel. Mond, buik, huid en vlees zijn veel gebruikte woorden. Daarnaast staat niet de beschouwing centraal maar de ervaring. In termen van vitalisme: de poëzie van Jan van der Geer is meer vent dan vorm. Vitalisten zoals Marsman, Slauerhoff, Wolkers en Brouwers etaleren in hun literaire creaties een krachtige levensdrift. Zij willen het leven intens beleven. Hun cultus is het leven van het leven. Van der Geers gedichten hebben soms die vitalistische inslag, zoals blijkt uit onderstaande regels uit het gedicht Heimwee op p. 20: ‘Ik draag je bij me. / Ik draag je met me mee. // Onder de huid / van mijn leven, // van mijn armen, / mijn buik.’
Inhoud
De inhoud van de verzen – gedragen door het grondthema heimwee – is divers. De ene keer is er een verwijzing naar Liam, p. 17 en Julian, p. 31, peuters die de luier net zijn ontgroeid en aan wie de ik-figuur liefdevol terugdenkt. Dan is er de moeizame communicatie tussen de vader en de ik-persoon op p. 25. Een relatie die gepaard gaat met pijn, verdriet en tranen. Geliefd subthema is de hang naar de liefde van en voor een vrouw, lichaamswarmte en de streling van de huid. Hoewel in veel gedichten niet echt sprake is van ostentatieve weemoed, zielenleed of melancholie, is er het indringende besef van het sluipende, onherroepelijke verval van het ooit zo krachtige mensenlijf zoals in het eerste gedicht van de bundel in een geenszins onfraaie metafoor wordt verwoord:
Algen, mossen en
moordzuchtige enzymen
hechten zich en dringen binnen
In oud weerloos hout.
Het zuigt en slurpt,
keelt het
of verdrinkt het.
(…)
Het zal smerige
sporen nalaten
en verval, nooit meer zijn
wat het was.
In het gedicht ‘Jeanne en d’ Arc van Noach’ op p. 54 maakt de dichter korte metten met Jeanne d’Arc (1412 – 1431). Zij, de maagd van Orleans, is sinds 1920 patroonheilige van Frankrijk. Van der Geer noemt haar een manwijf dat droomt van copuleren; een lelijk, knettergek en lelijk wicht dat per abuis heilig is verklaard. De dichter zij zijn mening gegund maar om dit gedicht nu poëzie, laat staan een historisch vers te noemen gaat te ver. Het opnemen van een Sinterklaasliedje en het koppelen van Jeanne d’Arc aan de Ark van Noach is op zijn zachtst gezegd gekunsteld.
Resumé
De gedichten van Jan van der Geer zijn alleszins leesbaar, bevatten levensdrang, hebben oog voor kleine, onbeduidende voorvallen uit het verleden en getuigen van een gesoigneerd en bijwijlen creatief taalgebruik. En toch … er hangt een stilte, een ijdel wachten op die ene versregel die het hart beroert en nog lang daarna het gemoed trembleert.
____
Jan van der Geer, Heimwee (2018). Uitgeverij Liverse, 67 blz. € 19,95. ISBN 9789492519146