Eenzaamheid als leidraad
door Ivan Sacharov
Richard Foqué, die naam kende ik nog niet. Van hem is het volgende gedichtje:
Runen
Mijn voet beitelt runen
in het dode hert.
Onleesbaar
zal ik in dit gras verdorren,
insneeuwen in de spelonk.
Een gletsjer
die de zomer schuwt.
De eerste lezing bevreemdt meer dan dat hij uitnodigt. De beelden lijken niet goed op elkaar aan te willen sluiten. Ze lijden een beetje aan het syndroom van het ‘onaanschouwelijk aanschouwelijke’, dat is: ze willen iets laten zien wat eigenlijk niet (zo) gezien wil worden en waarvoor je je dus als lezer moet forceren om het toch (zo) te zien. Een voorbeeld is de eerste zin. Voeten beitelen meestal niet. En zeker geen runen in een dood hert. Wat moeten we ons daarbij voorstellen? En dan het woordje ‘dit’, in de vierde regel. Naar welk gras verwijst het? Ja, Brahms (van wiens muziek, stel ik mij voor, deze schrijver niet afkerig is) wist het wel: ‘Denn alles Fleisch ist wie Gras…’ Het vlees van het dode hert?
Ik kom er niet helemaal uit. Vooral dat dode hert zit me dwars. Is het woord ‘hert’ een verbastering van het woord ‘hart’ en moet ik ‘mijn voet’ eigenlijk lezen als een metafoor voor het wandelen door het leven? Dan staat er dat het leven van de ik-persoon indrukken (runen) achterlaat op het (dode) hart. Een hart dat (nu) niets meer voelt. Ik gok maar. Verdorren en insneeuwen lijken in dit verband ongeveer hetzelfde te betekenen. Bij ‘de spelonk’ denk ik aan iets inwendigs, mogelijk: herinnering. ‘Insneeuwen in de spelonk’ zou er dan op kunnen slaan dat voor de ‘ik’ langzamerhand alles verdorrend verandert in een herinnering. Dat hij – met zijn dode hart – het bloeien van gevoel (of van liefde) niet meer ervaart, als ‘een gletsjer die de zomer schuwt’. Zoiets.
Wat er ook staat, het is in elk geval geen vrolijk gedicht. Woorden als ‘dode’, ‘onleesbaar’ en ‘verdorren’ hebben geen positieve gevoelsconnotatie. Maar dat is natuurlijk geen reden om deze poëzie af te wijzen. Poëzie mag over alles gaan, dus ook over iets wat we niet leuk vinden. Toch word ik er ook op een andere manier niet vrolijk van. Ik vind dit geen goed gedicht. Het laat me als lezer teveel buiten staan: het is te hermetisch en blijft daardoor in het particuliere steken.
Ik lees verder in de bundel die voor me ligt. Een selectie van gedichten van Richard Foqué, gekozen door Bert Bevers. Het gevoel dat de gedichten hermetisch zijn bekruipt me vaker. De schrijver veronderstelt soms (te) veel dingen bekend. Alsof hij in een landschap vertoeft dat hijzelf wel goed kan waarnemen, maar waarvan hij zijn lezers door kleine raampjes slechts enkele details laat zien (zonder zich daarbij voldoende om de samenhang van die details te bekommeren). Natuurlijk is er dan een risico dat lezers wat wordt gezegd niet meer kunnen volgen en afhaken. Maar er zijn ook gedichten waarin hij dit bezwaar weet te vermijden, zoals:
Levenden vallen
en spreken niet meer.
In hun vreemde ogen
staart de glazen pijn.
Ik hoor schoten,
gescheurde stilte
en de pijn diep in mij
in mijn ander lichaam.
Ik vind dit een sterk gedicht. Ogen die staren en een glazen pijn tonen: het laatste ogenblik van iemands leven gevangen in een bevroren blik, die een toeschouwer zelfs ná dat ogenblik nog de ervaren pijn laat zien. Een toeschouwer die zich verscheurd weet door wat hij diep in zichzelf in zijn ander lichaam voelt. Een mooie weergave van de (Boeddhistische?) opvatting dat al wat leeft met elkaar verbonden is! De dood ook als een (wrede) verlosser: het moment waarop de schil van onze eenzaamheid wordt doorboord.
Ik blader verder. De bundel draagt de veelzeggende titel Alleen maar later. Er zijn veel gedichten van Foqué in verzameld uit oudere bundels. Maar ook uit nieuwere, zoals het volgende uit De grote rokade:
VIII
Laat het licht niet meer verdwijnen
het heeft een bres geslagen in de tijd
het kan nu reizen waar het wil
plaatsen zonder geschiedenis
landschappen zonder verhaal
laat ze zacht ontwaken.
Alleen je stem zal ik bewaren
ze heelt de wonde in mijn hoofd
de jaren zonder tederheid
tijd herleid tot nul.
Geheugens moeten leren
dat niet alles blijven kan
dat waar je gaat
de voetstap blijft.
In de latere bundels lijkt Foqué wat opener. Het hermetische verdwijnt naar de achtergrond. Misschien heeft iemand hem erop gewezen? Hoewel hij in de grond van de zaak zijn thematiek – zijn wereldbeeld – trouw blijft, getuigen sommige teksten van een iets minder geïsoleerde grondstemming. Het gedicht hierboven is daar een voorbeeld van. Er is een zekere gelijkenis qua thematiek met het eerder geciteerde Runen, maar wat een verschil in toon! De gebeitelde runen zijn vervangen door een stem ‘die bewaard wordt’ en de wonde in het hoofd van de dichter heelt. Anders gezegd: een herinnering is niet langer alleen het negatieve besef dat iets voorgoed voorbij is; een herinnering kan ook troost bieden. En leek het eerdere gedicht nog midden in ‘de jaren zonder tederheid’ geschreven, in dit gedicht worden diezelfde jaren herleid tot nul.
Opmerkelijk is dan weer de ambivalentie in de laatste strofe. Geheugens moeten leren… Spreekt de dichter hier zichzelf aan? Dat niet alles blijven kan, kan ook op zijn weerbarstigheid slaan! Maar de voetstap blijft: waar we ook gaan. Behalve de fraaie dubbele betekenis van het woord voetstap in dit gedicht (een voetstap kan enerzijds als een voetspoor worden opgevat, anderzijds als een onvermijdelijk verdergaan) is de voet(stap) ook letterlijk als kernmetafoor een blijvertje in het werk van deze dichter (er wordt vaker ‘gestapt’, ‘gelopen’ en ‘vertrappeld’ in deze poëzie, en er is sprake van ‘voetvolk’).
Wat kan ik binnen de beperkte ruimte die ik heb nog meer zeggen over deze dichter? Hij komt bij mij over als iemand die een geheel eigen weg bewandelt. Hij is authentiek. Maar het is een eenzame weg. Alsof het hem soms moeite kost om echt iemand toe te laten in zijn wereld. Dat in de latere gedichten het ijs een beetje lijkt gesmolten wil niet zeggen dat de poolreiziger is verdwenen. Getuige daarvan moge dit gedicht zijn (uit de reeks: ‘Reizen naar de einder’):
3
Het schip vaart
drijft uit de baai
bevrijd uit de omknelling
van land. Het vaart
glijdt naar zijn einder
het verdwijnt
gedragen door water
gedreven door wind.
Zo is het beschreven
in oude verhalen.
Zo beginnen alle reizen
naar eilanden van later.
Merkwaardig dat wat begint met een omknelling in zekere zin daar ook mee eindigt. Waar we ook naartoe gaan: het blijven eilanden. De status quo van de mens is zijn isolement. Plat gezegd: we worden alleen geboren en we gaan alleen weg. Het leven is een reis, maar echt leven doen we alleen op enkele (gelukkige) momenten. Ons bestaan speelt zich hoofdzakelijk op een eiland af. En wie daar een ogenblik vanaf is gekomen mag van geluk spreken: hij heeft welhaast een eeuwigheid om aan dat ene moment terug te denken en er van te blijven dromen.
____
Richard Foqué (2018). Alleen maar later. Uitgeverij P, 192 blz. € 20,00. ISBN: 9789492339652