Hiphop-Beatgeneratiepoëzie met Rilkeverwijzingen
door Joris Lenstra
Ik blijf mij verbazen over de grote hoeveelheid poëzie die er op dit moment in Nederland uitgegeven wordt. Het aantal poëzieschrijvers overtreft verre het aantal poëzielezers. De markt lijkt overspoeld. Toch weerhoudt dat uitgevers er niet van om poëziebundels uit te blijven geven.
Een blik op het verleden leert dat het met de houdbaarheid van het leeuwendeel van die bundels slecht gesteld is. Naarmate de tijd vordert, blijft er minder van over. Totdat uiteindelijk, om redenen die ze ook in de literatuurwetenschap niet hebben weten te doorgronden, er een enkele naam en een enkel gedicht resteert.
De dichter Jos Versteegen merkte in een interview in Meander (31 mei 2008) terecht op: ‘Het maken van een gedicht is een behoorlijke klus. Al die moeite, al die zorg die in zo’n tekst gaat zitten, wil ik besteden aan iets echts, iets ontroerends, iets dat wezenlijk met mijn leven te maken heeft.’ Het zou mooi zijn als meer dichters en uitgevers er zo over dachten.
Bij de bundel Ik en mijn mensen van Dennis Gaens mis ik dat gevoel. Qua schrijfstijl is het geen slecht boek, maar er zit te weinig poëzie in. Bovendien vraag ik mij af of deze bundel wel wezenlijk genoeg is.
De achterflaptekst lijkt mij voor een ander, niet verschenen boek geschreven te zijn. Hij doet meer slecht dan goed. Zo staat er: ‘Gaens is geworteld in de skate- en hiphopcultuur. … als vanzelf nemen hij en zijn posse bezit van de stad.’
Maar de inhoud bevat weinig elementen van de skate- of hiphopcultuur. Er zitten geen spitsvondige, rijmende zinnen in die je samen met je posse tijdens een battle elkaar toe kunt roepen. Daarvoor kun je beter bij Fresku zijn, die laatst in de NRC uitgeroepen werd tot de onbetwiste erfgenaam van Martinus Nijhoff (‘Nieuwe Awater’, NRC Handelsblad, 17 november 2010.)
Verderop in de achterflaptekst staat geschreven dat ‘Gaens het levensgevoel van de beatgeneratie [vertaalt] naar de 21e eeuw.’ Omdat de beats (waar ik toevallig veel van afweet) en de hiphopcultuur weinig met elkaar gemeen hebben, ontstaat bij mij de indruk dat ik vlees noch vis voor de kiezen zal krijgen. In de inhoud lees ik ook weinig van de beats terug.
Wanneer er dan nog staat dat ‘als je even niet oplet, [je] zomaar een verwijzing naar Rilke [kunt] missen’, begint het mij echt te duizelen. De beatgeneratie werd gevormd door blanke jongemannen uit Amerika, vaak met een hoge opleiding en een grote belezenheid, die op zoek waren naar de verruiming van het bewustzijn en zich bezighielden met Oosterse religies en levensfilosofieën. Dit wordt gecombineerd met het groepsgevoel en de typisch masculiene slang van de hiphopcultuur, en dat vervolgens gelardeerd met Rilke-verwijzingen. Ik zou, al was het alleen maar uit pure nieuwsgierigheid, graag eens zo’n tekst willen lezen!
Wat je wel krijgt, is niet mijn ding. Ik kan het geen poëzie noemen omdat ik teveel poëtische stijlmiddelen mis. Zo wordt er weinig gebruik gemaakt van muzikale taalmiddelen als rijm, metrum, herhaling en woordklank. De teksten zijn korte observaties ondersteund door cryptische beschrijvingen. Er is hoogstwaarschijnlijk over nagedacht (aldus de achterflap, maar die geloof ik niet meer) en de beschrijvingen zullen coherent zijn, maar ze nodigen mij nergens uit om ze te gaan lezen. Ze prikkelen mij bovendien te weinig om met de teksten mee te gaan of om mijn verstand en verbeelding in te zetten om de cryptische beschrijvingen te doorgronden.
In plaats daarvan ploeg ik bladzijde na bladzijde door de teksten heen op zoek naar leuke zinsneden en geslaagde gedichten. Her en der kom ik wel een leuk beschreven observatie tegen, maar nergens wordt het meer dan dat. Pas op bladzijde vierenveertig kom ik het eerste goede gedicht tegen:
Lamento voor de meisjes die mijn straat hebben verlaten
I
De meisjes die het meest van alles
op dieren leken, doen het nu met
kunstenaars en wonen op boten of
in zolderkamers, die ze ‘ateliers’ noemen.
De mooiste meisjes gingen, kwamen
terug en trouwden met Harry, Henk of
Leo, namen een labrador en kregen
om de haverklap kinderen die op voetbal
of ballet moesten.
Ze lieten alleen de plekken achter waar
we zaten en zoenden; de speeltuin,
het fietsenrek en de overkapping bij
de parkeerplaats. De telefooncellen
zijn al jaren geleden weggehaald.
Er zit herhaling in, alliteratie, en het heeft een zekere cadans. Wel vind ik de nostalgische tendens jammer, waardoor het eigenlijk te ouwelijk is voor iemand geboren in 1982. Zo iemand heeft vast spannendere en betere dingen meegemaakt, of droomt van nog grootsere zaken. Helaas zijn die niet in deze bundel terechtgekomen.
Tegen het einde vind ik de tweede en laatste goede tekst, getiteld: ‘het is druk, hier in de ontwenningskliniek’. Ook dat is een uitgesponnen observatie maar, verrassend genoeg, met een einde dat je weet te raken.
Wat je krijgt als je deze bundel leest, is veel van hetzelfde. Het zijn observaties, al dan niet nostalgisch, van een blanke jongen uit de Nederlandse middenklasse die vaardige prozateksten weet te schrijven, maar van wie je meer zou mogen verwachten. Hij heeft duidelijk veel over de teksten nagedacht. Desondanks schrijft hij bij tijd en wijle met een bombast die de tenen kromt.
Om een handvol leuke observaties en twee geslaagde gedichten tot bundel te maken, ik had het niet gedaan. Dennis Gaens en Uitgeverij Van Gennep wel.