Je houdt sinds 2008 op http://jurgensmit.blogspot.com een buitengewoon boeiend weblog bij over jonggestorven dichters. Vanwaar die belangstelling voor deze onfortuinlijke groep poëten?
Toen ik een jaar of tien jaar geleden, in verband met een verhuizing, de door mij verzamelde dichters weer één voor één voorbij zag komen, viel het me op hoeveel jonggestorvenen er tussen zaten: Keats, Shelley, Byron, Novalis, Plath, Van Ostaijen, Lodeizen, T’ Hooft etc.
Dit fenomeen kreeg mij meer en meer in zijn greep en voordat ik er erg in had, struinde ik allerlei literaire encyclopedieën af op zoek naar jonggestorven dichters. Aangezien ik er steeds meer op het spoor kwam, vatte ik het plan op om voor mezelf een database aan te leggen met korte bio’s en overzichten van hun werk – de één natuurlijk completer dan de ander. In totaal herbergt deze database intussen een kleine 900 namen.
In juni 2008 besloot ik een weblog te beginnen. Eerst plaatste ik lukraak enkele korte bio’s, maar op een gegeven moment heb ik ervoor gekozen het geheel alfabetisch te ordenen. Aangezien het meer tijd kost dan ik voorhanden heb, zijn we nu pas aanbeland bij de c. En om de zoveel tijd moet ik weer terug om een hiaat op te vullen. Daarnaast zullen de reeds aanwezige bio’s aangevuld worden op het moment dat ik weer nieuwe informatie tegen ben gekomen.
Het is een project waar naar alle waarschijnlijkheid wel nooit een einde aan zal komen, maar treurig kan ik daar niet om zijn. Zoals eerder aangegeven, fascineren deze personen mij mateloos. Bij de meesten van hen is de dood vanaf het moment dat hun bewustzijn zich goed en wel ontwikkeld heeft reeds aanwezig, zowel in hun schrijven als in hun levenswandel. Hoewel veel van de behandelde dichters niet tot de pareltjes binnen de wereldliteratuur behoren, zitten er wel degelijk aangename verrassingen tussen.
Hoe jong ‘moet’ een dichter gestorven zijn om voor Kort Dag in aanmerking te komen?
Vooralsnog heb ik alle dichters tot en met 35 jaar opgenomen, maar ik neig steeds meer om in navolging van Gerrit Komrij (in diens werk Verzonken boeken) de leeftijdgrens te verlagen. Bij vijfendertig ben je immers al halverwege richting de veertig. 34 jaar zou dus mogelijk reëler zijn. Maar ik weet niet of ik nog moet gaan snijden in het bestand. Het moeten weglaten van dichters als Rimbaud, Poesjkin en Majakovski, is eigenlijk al erg genoeg.
Welke jonggestorven dichters die tot nu toe op je weblog verschenen, hebben je vooral geraakt?
Antonio de Castro Alves, Christopher Caudwell, Andrzei Bursa, Boris Bogatkov, Gustavo Adolfo Becquer en Krysztof Baczynski schieten me het eerst te binnen, al was het enkel om het feit dat ik ze zonder mijn zoektocht mogelijk nooit tegen was gekomen. Dat zou zonde zijn geweest, omdat ze in hun eigen taalgebied nog steeds een naam hoog te houden hebben.
Kun je misschien hier een van je favoriete gedichten aangeven?
Sylvia Plath – Lady Lazarus
I have done it again.
One year in every ten
I manage it –
A sort of walking miracle, my skin
Bright as a Nazi lampshade,
My right foot
A paperweight,
My face a featureless, fine
Jew linen.
Peel off the napkin
O my enemy.
Do I terrify? –
The nose, the eye pits, the full set of teeth?
The sour breath
Will vanish in a day.
Soon, soon the flesh
The grave cave ate will be
At home on me
And I a smiling woman.
I am only thirty.
And like the cat I have nine times to die.
This is Number Three.
What a trash
To annihilate each decade.
What a million filaments.
The peanut-crunching crowd
Shoves in to see
Them unwrap me hand in foot –
The big strip tease.
Gentleman , ladies
These are my hands
My knees.
I may be skin and bone,
Nevertheless, I am the same, identical woman.
The first time it happened I was ten.
It was an accident.
The second time I meant
To last it out and not come back at all.
I rocked shut
As a seashell.
They had to call and call
And pick the worms off me like sticky pearls.
Dying
Is an art, like everything else.
I do it exceptionally well.
I do it so it feels like hell.
I do it so it feels real.
I guess you could say I’ve a call.
It’s easy enough to do it in a cell.
It’s easy enough to do it and stay put.
It’s the theatrical
Comeback in broad day
To the same place, the same face, the same brute
Amused shout:
‘A miracle!’
That knocks me out.
There is a charge
For the eyeing my scars, there is a charge
For the hearing of my heart –
It really goes.
And there is a charge, a very large charge
For a word or a touch
Or a bit of blood
Or a piece of my hair on my clothes.
So, so, Herr Doktor.
So, Herr Enemy.
I am your opus,
I am your valuable,
The pure gold baby
That melts to a shriek.
I turn and burn.
Do not think I underestimate your great concern.
Ash, ash –
You poke and stir.
Flesh, bone, there is nothing there –
A cake of soap,
A wedding ring,
A gold filling.
Herr God, Herr Lucifer
Beware
Beware.
Out of the ash
I rise with my red hair
And I eat men like air.
Waarom vind je dit zo mooi?
Ik had natuurlijk ook een minder bekend gedicht van een minder bekende dichter kunnen kiezen, maar deze tekst geeft perfect weer wat mij zo fascineert in de poëzie van veel jonggestorvenen. Het is alsof je een plattegrond voorgeschoteld krijgt waarop de diepste krochten van de dichter plots worden blootgelegd. Maar Plath was toch helemaal niet Joods? Nee, precies…
Wie behoren er tot jouw top-3 van levende en gestorven dichters?
Een top drie is eigenlijk onbegonnen werk. Maar als ik er dan toch drie uit zou moeten kiezen kan ik niet om de volgende dichters heen: Arthur Rimbaud, Charles Bukowski en Jan Arends.
Zie ook: deze facebook pagina