Loodzwaar lichten
door Joop Leibbrand
Aart G. Broeks poëziedebuut heeft slechts een bescheiden omvang van zeventien gedichten, maar door de wijze van presenteren krijgt het bundeltje iets loodzwaars. Vijf betitelde afdelingen zijn er liefst, vijf opdrachten, elf motto’s, drie bladzijden met aantekeningen en een ‘bio-en bibliografische voetnoot’ van twee volle pagina’s. Er is niets tegen inbedding en omkadering, maar dit maakt een wel erg pretentieuze indruk. Met dat epaterende randwerk dreigt Broek het zicht op zijn gedichten weg te nemen en dat zal toch niet zijn bedoeling zijn geweest.
De bundel opent met de vierdelige cyclus ‘Het onsterfelijke rif’, net als de meeste andere teksten geïnspireerd door een jarenlang verblijf op Curaçao. Dit is het eerste deel ervan:
1.
En de golven, woest van onmacht, vraten de stranden
uit de gekartelde kust en kotsten het zielloze zand
over het wiegende koraal, dat stikkend stierf, verschoot
tot vale schijn van diepten die slechts het verlangen
naar het tijdloos strelen van het zilte zonlicht
uit onbereikbare hoogten koesterden. Versteend
de lust door de kolkende geseling die ooit ook leven
schonk, maar vrat en vretend verstikte wat waaide
in kleurig nijgen: een tintelend kussen zonder lippen.
De eerste drie regels zijn fenomenaal, zo beeldend, zo krachtig, maar daarna zakt het gedicht snel in, gaan de alliteraties en de vele bijvoeglijke naamwoorden storen en komt al dat strelen, koesteren en nijgen wat gezocht over.
Het wekt meteen wel het vermoeden dat Broek hier wording en afbraak van een koraalrif verbindt aan de opkomst en neergang van lustbeleving en dat wordt in het vervolg prompt bevestigd, waarbij het opvallend is hoe vaak dezelfde woorden uit het lust- en wellustveld herhaald worden. Het feit dat in delen van de cyclus een mannelijke G. en een vrouwelijke M. worden aangesproken, lijkt erop te wijzen dat de ik in deze gedichten – ‘redeloos tollend in vervaarlijk tij’ – voor een keuze staat in zijn seksualiteitsbeleving; dankzij de verstandige terughoudendheid van G. in het voordeel van M. beslecht. Zo eindigt het vierde gedicht:
zelf ontwarren en het kleurig nijgen wordt het buigen voor
een tintelend kussen en wordt – keer op keer – de vlekkeloos
aangereikte vlucht naar zinnelijke hoogten, ver voorbij
feilbare bezweringen, die schokkend het eigen handgeslagen
falen in jouw schoot schiet, waar het op de door millennia
gepolijste kust verstuift. Keer op keer even zo tijdloos.
Het is beslist interessant, intrigerend zelfs wat Broek hier aanbiedt, maar de zwakte van deze poëzie is ook duidelijk: het is te gewild, te hoog gegrepen, het is het benoemen van emotie, waardoor het geheel in tegenstelling tot wat Broek zal hebben nagestreefd, haast een belerend karakter krijgt.
Curaçao is prominent aanwezig in ‘Een eiland verzonken’, een afscheidsgedicht van het eiland, dat alleen de tweede afdeling vormt. Het kreeg een aan Tip Marugg ontleend Papiamentstalig motto mee: ‘een eiland verzonken/ dingen die nooit zijn gekomen’. Het begint sterk met ‘Je gleed geruisloos langs de cactuszuilen de nacht in./ Naalden scheurden flarden uit ons leven, die terstond/ verdroogden in de zilte wind.’, al doen dat ‘terstond’ en ‘zilte’ (een woord dat talloze keren in de bundel voorkomt) wel een beetje oubollig aan. Als Broek toe is aan de emotie bij het afscheid schrijft hij: ‘[…] De tranen verraadden/ dat niet alle verstreken belevingen over de kolkende golven/ van de noordkust in het schuim verdwenen.’ Stijf en geforceerd, geen poëzie aan te ontdekken.
Afdeling drie, een cyclus van zeven gedichten onder de titel ‘De kus’ is opgedragen aan een Katwijkse jeugdvriend. Zeker in het begin ervan is de stijl anders. In korte, bijna stamelende zinnetjes probeert hij het moment te bereiken van ‘[…] De schaamte/ ontraadseld en ontrafeld: vrij van vrees.’ Het is de geschiedenis van een verloren jongensliefde, ‘Wonderlijker liefde. Meer dan die van vrouwen/ dierbaar – ‘, sterk verbonden met gevoelens van angst en schaamte, maar gedragen door een op de geschiedenis van David en Jonathan geënte Bijbelse overtuiging van zuiverheid. Aan het eind van het gedicht schrijft hij: ‘De kus smeedt het afscheid en snijdt de scheiding,’ en dat is een regel die stáát. Helaas is de voortzetting dan meteen weer veel minder en komen er moeizame regels om uit te leggen dat de ander, die zich kennelijk definitief van hem heeft afgekeerd, in hem verloren mag gaan om in een nieuwe schepping (het gedicht) te herleven.
‘Istanbul of Het gemeenzaam helen’ beschrijft in twee gedichten gelijktijdig een dwaaltocht door de stad en een bezoek aan een badhuis, waarbij er steeds de suggestie is van een bepaalde erotische spanning, of toch tenminste van een invoelbare tedere (mannen)vriendschap.
De bundel eindigt met drie korte gedichten waarin de Caribische Zee centraal staat, met diverse verwijzingen naar historische feiten. De titel ervan, Het lichten van de jaren, werd ook de bundeltitel. Goed gekozen, want behalve dat het betekent dat vergane jaren als gezonken schepen worden gelicht en zo aan de vergetelheid worden ontrukt, wil het ook zeggen dat ze als het ware zelf licht geven, dus iets bezitten waardoor ze op eigen kracht kunnen bestaan. En dat geldt, ondanks alle bedenkingen, beslist ook voor een aantal gedichten uit deze opmerkelijke bundel.
******
Dr. Aart G. Broek (1954) studeerde communicatiewetenschappen en sociologie. Hij verbleef van 1981 tot 2001 op Curaçao waar hij o.a. werkte als adviseur ‘diversiteit & integratie’. In Nederland werkt hij sinds zijn terugkomst op het terrein van de criminologie. Zo adviseert hij bijvoorbeeld Reclassering Nederland.
Broek is daarnaast parttime verbonden aan het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde te Leiden, waar hij onderzoek doet naar de geschiedenis van de politie in Suriname en de Nederlandse Antillen en Aruba.
In 2000 publiceerde hij Het zilt van de passaten, een bundel essays over uiteenlopende eilandlijke cultuuruitingen en in 2006 de tweedelige geschiedschrijving/bloemlezing De kleur van mijn eiland. Ideologie en schrijven in het Papiamentu sinds 1863. In het essay The colour of my island van 2010 beschreef hij de geschiedenis in vogelvlucht. In 2007 verscheen De terreur van de schaamte; brandstof voor agressie, een essay over o.a. de gespannen verhouding allochtonen en criminaliteit en de nature/nurture-problematiek. In 2008 schreef hij Met liefde behandelen, een hommage aan Boelie van Leeuwen en in 2009 was hij mederedacteur van het verzameld werk van Tip Marugg, De hemel is van korte duur.
Broeks website geeft een compleet overzicht.