De dood van een verwante vader
door Levity Peters
Het persbericht bij deze bundel meldt:
De Vadergedichten gaat over sterven en afscheid. Over leven met het onontkoombare, over verlangen naar nabijheid, en over de angst daarvoor: ‘Zijn polsen warm in mij, de ogen/ levend, mijn handen lam van hem niet te hebben/ aangeraakt. Het is genoeg geweest.’ (Uit: Mijn Geheime Kamer.)
Hoe te handelen? ‘[V]uisten maken naar wat nog/ komen moet. En wat al is.’ staat er in Wat Nog Komen Moet (En Wat Al Is). De titel herhaalt niet voor niets met vette kapitalen deze woorden uit laatste zin van de tweede strofe; het accentueert het belang van het leven in een tussentijd, een tijd dat de tijd stil staat, wanneer je je slechts over kunt geven aan het leven, dat een intentie krijgt die alle dagelijkse futiliteiten terzijde schuift of tot dissonanten maakt. Toch ligt naar mijn idee de kern bij het ‘vuisten maken’.
Hoe dichtbij de dichter de dood ook laat komen, met woorden houdt hij hem ook op een afstand. De hele bundel door worden er archaïsche beelden opgeroepen, beelden uit een ver verleden om de dood te lijf te gaan: ridderbeelden, zwaarden, poorten, gezadelde en steigerende paarden, allemaal bedoeld lijkt het wel om de tijd buiten de deur te houden, de huidige tijd, de tijd waarin het sterven plaatsvindt/ plaatsvond.
De kanker wordt laf en slim genoemd, als het paard van Troje; de ‘Grote Dood’ een Woeste Krijger. Er zijn Moren, Tartaren, kozakken, kanonnen die de stervende belagen; antieke oorlogsbeelden.
Angelo Di Berardino dicht het ziekteproces van zijn vader. Ik kan niet schrijven: dicht over, want ik kreeg sterk de indruk dat een aantal gedichten ‘ten tijde van’ geschreven is, met een directheid die de gevoelens van onmacht en verwarring bijna tastbaar maken. Tegelijkertijd geven de gedichten het gevoel dat ze voor de zoon een middel zijn geweest om zijn emoties beheersbaar te houden, om zich niet te laten overweldigen door het verdriet dat het einde, al voor het zover was, opriep.
Maar ook is er de pijn om de afstand die hij zelf creëerde, roept hij de dode met woorden weer tot leven:
Ik dacht, ik heb hem van mij afgeschreven,
de handen losgemaakt, met mijn scherpste
woorden de navel doorgesneden. Maar altijd
is hij teruggekomen, jonger dan hij is geweest.
Uit: Gedicht Voor Layla En Jack
Bij het lezen van de opdracht die de bundel meekreeg dacht ik wel even ‘ay, ay’:
als troost voor wie hem heeft gekend.
Het blijft immers altijd de vraag wat een poëzielezer aanmoet met de dood van een vader die hij of zij niet kent. Mooi dat iemand een monumentje maakt voor zijn vader, maar ik denk dat er maar weinig mensen zijn die de begrafenis willen bijwonen van iemand die zij niet kennen, tenzij in een vreemd land, als een exotisch gebeuren, of wanneer het een beroemdheid betreft. Het verdriet dat iemand ervaart die een dierbare heeft verloren kunnen we ons voorstellen, maar wat gaat het ons aan?
Ondanks de vele persoonlijke zaken en plaatsen (Italiaanse) die in de gedichten worden benoemd, heeft dát mij geen moment gestoord. De vele en vette kapitalen begonnen mij te storen. En een aantal keren stuitte ik op een zin waarvan ik dacht: dat kan beter, of: dit zijn wel erg baardige clichés. Toch heb ik mij geen moment ‘verveeld’ (het woord is in deze context een dissonant). Dit is het probleem met deze bundel, en het wonderlijke ervan, dat de vraag of dit goede poëzie is, niet relevant lijkt. Om eerlijk te zijn, het interesseert mij ook niet.
Kort geleden zag ik een tentoonstelling met ‘outsider kunst’; art brut, kunst gemaakt door boeren, zonderlingen, psychiatrische patiënten. Onder de tentoongestelde schilderijen waren enkele qua zeggingskracht onvergetelijke meesterwerken. Deze gedichten deden mij daaraan denken. In technisch opzicht zijn ze misschien niet allemaal volmaakt, maar ze bezitten wel een eigenschap die mijns inziens veel belangrijker is, namelijk echtheid. Ze zijn geschreven vanuit een innerlijke noodzaak, en dat is waarmee ze de daarvoor gevoelige lezer raken, al verschilt de intentie per gedicht.
Het lezen van De Vadergedichten heeft mij verdrietig gemaakt, mij het verdriet bewust gemaakt van alle mensen. Vroeg of laat verliezen we wie of wat ons dierbaar is, en dierbaren verliezen ons. Daarnaast maakt De Vadergedichten mij er opnieuw bewust van hoe dicht wij hierin naast elkaar leven, aan elkaar verwant zijn.
Er zijn duizenden perfect geschreven gedichten die het hart niet raken, maar onder de woorden van deze gedichten, die soms onnauwkeurig en misgeschoten zijn, soms onmachtig of prematuur losgelaten, word je boven alles de liefde gewaar voor een dierbare, die – als voor de dichter zijn vader – Onze Grote Dierbare zou kunnen zijn:
Een Koortsdroom
De muren zijn gevallen, de vogels geland, en
niets kan nog ontroeren. Mij is verteld
dat de dag komt na de nacht, ik wou dat ik je kon
geloven, nu op de rand van dit verlijden geen
deur meer open staat. Er is geen weg terug,
geen exit, dan een laatste droom. Een afgrond
in de Andes. Wolken van weemoed, velden
van sneeuw, je witte adem bijna dood
gevroren. En onder je, in je, valleien van vrede.
Vlinders en bloemen. O de kleuren, de kleuren!
Je beslist dat je springt.
En je valt niet, je vliegt. Het verlangen nog
schaduw te zijn, je weigerend haperen, razend,
bedwelmend. Zo sterk en ontkoombaar
heb ik je nooit gezien.
Maar droom niet, hoop niet, hunker niet. Slaap
en ontwaak en ga, nu ook vandaag de koorts weer
het laatste woord krijgt, laten we elkaar nooit meer
vergeten. Geen ogenblik, en zeker geen dag.