LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Klassieker 94: Esther Jansma – Raam in de lucht

9 mei, 2007
door Lambert Wierenga

Meander Klassieker 94

Lambert Wierenga bespreekt ‘Raam in de lucht’ van Esther Jansma. Een gedicht dat lijkt te zijn opgebouwd uit losse lijntjes die wel iets hebben van de streken die het penseel of het plamuurmes als sporen achterlaat op het doek van een schilderij.

Raam in de lucht

Vandaag kreeg ik je brief.
Ik heb hem niet geopend.
Ik heb hem op mijn bed gelegd.

Stilte, achter mijn raam
in de lucht een vliegtuigje, hier
in de kamer steeds meer

schaduw – ik wil deze dag terug,
mijzelf bewaren: meisje met brief.
Daarom open ik je brief niet.

Esther Jansma (1958)

Uit: Dakruiters, De Arbeiderspers, Amsterdam 2000

Echt een modern gedicht! Zeker wat z’n vorm betreft. Niet omdat het niet rijmt: dat is inmiddels wel te verwachten. Ook heeft het op de verwachte plaatsen komma’s en punten. Nee, het is vooral de manier waarop de regels en de zinnen, zeker in de eerste strofe, bijna los van elkaar lijken te zijn gezet. Ook worden de ‘regels’ schijnbaar willekeurig afgebroken zonder dat de ‘zin’ nog af is.

Wat daardoor des te meer opvalt – dat vóél je overigens meer dan dat je het kunt aantonen – dat is de sfeer die wordt gecreëerd. Het lijkt enigszins op de uitbeelding, maar dan in woorden, van een intiem schilderij. Schilderkunst, maar met als materiaal de taal en als techniek de taalkunst. Het gedicht lijkt te zijn opgebouwd uit losse lijntjes die wel iets hebben van de streken die het penseel of het plamuurmes als sporen achterlaat op het doek van een schilderij.

Het is een boeiend werkje om te zoeken wát bij wát hoort. Het verband tussen al die losse opmerkingen moet je zelf leggen, je moet zélf alles aan elkaar denken of construeren.

Het gedicht is van de dichteres Esther Jansma. Iemand die erg veel kán. Wetenschap: ze is organisch archeologe. Ze onderzoekt de vergane werkelijkheid, diep in de aarde of ver terug in de geschiedenis. Ze is erin getraind de dingen buiten zich objectief te observeren, om ze daarna te analyseren en te beschrijven.

Hier laat ze iets heel anders van zichzelf zien. Ze toont dat ze – ook los van harde feiten en oude voorwerpen – sfeergevoelig is. Ze kan met woorden een beeld of een gevoel oproepen dat je bij blijft. Dit gedicht is typisch zo’n sfeertekening. En juist daarom niet makkelijk om te analyseren. Een recensent, zelf ook dichter, karakteriseerde de bundel Dakruiters als ‘weinig toegankelijk’. En van dit ‘Raam in de lucht’ zei hij in het bijzonder: ‘[Dit is een gedicht] dat in negen korte regels zoveel raadsels bij mij opriep dat ik er nog lang niet klaar mee ben.’ (Maarten Doorman, in NRC Handelsblad19-01-2001). Is dit raadsel toch een beetje toegankelijk te maken?

Om met de beschrijving van dit gedicht een start te maken ga ik nog even verder met die vergelijking van dit staaltje van dichtkunst met schilderkunst. Dat levert in ieder geval wat technisch en stilistisch materiaal op bij de beschrijving van ‘Raam in de lucht’. Aandacht voor die literaire techniek is vaak een handige insteek. Daarna volgt een poging om het verhaal te ontdekken dat in dit gedicht verborgen zit. Met die beide invalshoeken is het misschien enigszins te doorgronden.

DICHTKUNST ≈ SCHILDERKUNST
Wat doet in dit gedicht denken aan technieken of procédés van de schilderkunst?
Een momentopname. Titels van schilderijen uit de 17e eeuw, maar ook daarna, worden vaak gevormd op éénzelfde manier. Taalkundig gezien tenminste. Het is vaak een vast woordgroepje, herkenbaar aan z’n vorm. Meestal bestaat die titel uit een zelfstandig naamwoord, meestal zonder lidwoord, gevolgd door een voorzetsel – b.v. ‘met’ of ‘aan’ – en dan weer een zelfstandig naamwoord. Een paar voorbeelden uit catalogi van Rembrandt, Frans Hals en Vincent van Gogh: ‘Landschap met ophaalbrug’, ‘Meisje aan venster’, ‘Man met baret’, ‘Jongen met bierkan’, ‘Glas met rozen’, ‘Achterkanten van huizen’. Portretten, stillevens: die woorden geven wel aan wat er met zo’n schilderij is bedoeld. Een concrete scène ‘uit het leven gegrepen’. Een scène uit een verhaal dat dan plotseling wordt ‘stilgezet’ en ‘uitgebeeld’. Een momentopname dus. De beweging – met ‘rozen’, met een ‘meisje’, bij een ‘ophaalbrug’ – is stopgezet.

Een gedicht kan in de loop van z’n regels, z’n zinnen en z’n strofen méér. Het kan óók de beweging en het tijdsverloop waarnemen en vastleggen: een gedicht krijgt door de opeenvolging van woorden en zinnen een ‘ontwikkeling’, een ‘duur’. Op die manier ontstaat een ‘verhaal’. Een schilderij daarentegen moet alles in één stilstaand beeld samenvatten en vastleggen.

Een stilleven. Zo kun je het schilderachtige van dit sfeergedicht beschrijven. De titel: ‘Raam in de lucht’ bestaat uit vier woorden die uit het midden van het gedicht zijn gehaald: regel 4b-5a. Maar daarbij zijn juist dié woorden weggelaten die dáár in hun context die zin begrijpelijk maakten: ‘Achter mijn raam / in de lucht een vliegtuigje’. Die zin was daar al onvolledig: er staat geen werkwoord in, die taalvorm die vaak een handeling uitdrukt. Er had heel goed een werkwoord als ‘(een vliegtuigje) vliegt voorbij’ bij kunnen staan. Des te opvallender: ‘Raam in de lucht’ is feitelijk onvoorstelbaar! Aan het begin van de tweede strofe, in het woord ‘Stilte’ (regel 4), had de dichter de toon al gezet. De rust van de kamer wordt met dat geïsoleerde beginwoord uitgebeeld. Alle beweging en alle geluiden worden daar stilgezet. Een donker wordende kamer. ‘Stilte’ binnen. Alleen het geluid van ‘een vliegtuigje’, maar dan buiten.

Een schilderijtitel. Wat suggereert eigenlijk dat ‘Raam in de lucht’? In regel 4-5 vormen deze woorden onderdeel van een gewone zin, die weergeeft wat de ‘ik’ buiten ziet. Maar uit z’n verband van regel 4-5 gehaald ‘betekent’ het woordgroepje eigenlijk niets. Hangt een raam soms in de lucht? En waarom niet meer ‘mijn raam’, maar ‘raam’? Niet meer ‘achter (mijn raam)’ maar alleen ‘raam’? Die herhaalde ellips maakt deel uit van de ingetogenheid van dit stilleven.

De structuur van de titel ‘Raam in de lucht’ suggereert dat de dichter een ‘stilleven’ wil maken in ‘woorden’. De titelwoorden zelf zijn uit hun verband gerukt. Er zit geen échte betekenis in. Het kán niet: ‘Raam in de lucht’. Maar als je deze combinatie van woorden opvat als iets wat de suggestie van een schilderijtitel moet wekken, wordt het begrijpelijk als een scène over de ‘stilte’ die heerst in ‘de kamer’. Daarbinnen staat een ‘meisje’ voor ‘het raam’, met achter zich haar ‘bed’ waarop een ‘brief’ ligt. Des te opvallender is dat stilstaande beeld vanwege het contrast met het lawaai van het vliegtuigje buiten, áchter het raam.

NÓG EEN SCHILDERIJTITEL
Zou je, doordenkend over de analogie ‘gedicht’ ≈ ‘schilderij’, het kozijn van het ‘raam’ als een schilderijlijst kunnen interpreteren? Dan moet je je voorstellen dat het meisje, staand voor haar raam als het ware door een lijst kijkt naar de buitenwereld die in een rechthoek is afgebakend als was het een schilderij. Eenmaal op dat spoor, wordt deze idee nog duidelijker in regel 8: ‘meisje met brief’. Het zelfde soort woordgroepje, met dezelfde stijleigenschappen. Hier is, in dit culturele klimaat, de herinnering aan ‘Meisje met parel’ van Vermeer onvermijdelijk. Ook de dubbele punt (midden in regel 8) die dit groepje aankondigt, wijst erop dat de dichter als het ware in de dynamiek van een verhaal (de regels 1-8a) toewerkt naar het stilgezette beeld van dat ‘meisje met brief’. De beweging van het verhaal remt af, en wordt dan tot een plastische illustratie. Een soort ervaring van ‘Daar loopt het op uit. Daar gaat het om!’

Die brief die dat meisje ‘s morgens had gekregen – van haar vriend? – heeft ze niet eens geopend. Zelfs nu het donker wordt, ligt hij nóg steeds ongeopend op haar bed. Is de inhoud van die brief voor haar niet belangrijk? Kennelijk gaat het haar om het ‘gekregen hebben’ ervan. Het genieten van het krijgen. Daarvoor vraagt deze ‘uitgestelde titel’ – ‘meisje met brief’ – alle aandacht. Het is een ‘verstild’ gevoel van geluk en afwachten. De ervaring van geluksgevoel vasthouden.

HET VERHAAL ONDER HET GEDICHT
Het gedicht is natuurlijk méér dan deze titel die er, mét andere eigenschappen, de sfeer van een schilderij aan geeft. Het veronderstelt een verhaal met z’n eigen verloop. Het wil niet alleen de stilte of het wachten vastleggen. Je kunt je die kleine intrige voorstellen die in dit gedicht uitloopt op dit ‘meisje met brief’. Van dat verhaal is ook nog wat te achterhalen.

Het gedicht is een zelfgesprek. Het meisje spreekt weliswaar tegen haar vriend: ze zegt twee keer ‘je’ (regel 1 en 9). Dat doet ze enkel in de eerste en in de laatste regel. Daartussen niét! Alleen aan de randen van het gedicht dus. Ze deelt hem haar besluit mee waar hij als het ware buiten staat.
Ze spreekt vanuit zichzelf. Twee keer zegt ze ‘mijn’ (regel 3 en 4) en één keer ‘mijzelf’ (regel 8). Ze ís trouwens ook alleen, volgens mij. Ze heeft het dus, als ze ‘je’ zegt, tegen haar afwezige vriend. Hij krijgt haar besluit meegedeeld in twee zinnen: ‘Vandaag kreeg ik je brief’ (regel 1) en ‘Daarom open ik je brief niet’ (regel 9).

Tussen die beide mededelingen aan de ‘jij’ valt er wel iets uit te leggen. Voor de lezer zeker: die krijgt eerst de mededeling dat een meisje een brief heeft gekregen, en hoort tenslotte dat ze die brief niet zal openen! Het ‘daarom’ in regel 9 vraagt om uitleg! Want weer is de ellips de techniek die de oplettendheid van de lezer eist. Wat is het causaal verband tussen een brief krijgen en die brief niet openen? Is de ‘hij’ al lange tijd afwezig? Schreef hij haar daarom een brief? Waarom opent ze die dan niet? Is ze bang voor verdrietig nieuws? Denkt ze misschien dat hij het wil uitmaken? Dat is niét de reden die ze geeft. Je krijgt juist de indruk dat ze innig gelukkig is, ook al is haar vriend er niet. Wat is er dan aan de hand?

DE VORM IS DE BETEKENIS
Ook al heeft het gedicht niets wat in de vorm bijna altijd als poëtisch wordt beschouwd, er is met die vorm van alles aan de hand.

De eerste strofe bestaat uit losse opmerkingen. Drie korte zinnen vormen de alleenspraak van het meisje, gericht tegen zichzelf en tegen de ‘je’. Drie feiten droogjes opgesomd: ‘je brief’ gekregen, niet geopend, op m’n bed gelegd. Dat is een soort intro van een ‘verhaal’. Die brengt daarin een zekere spanning aan: de lezer verwacht een verklaring voor dat ongewone gedrag. Die spanning wordt, denk ik, vooral gewekt door de laatste mededeling: ‘op mijn bed gelegd’ (regel 3). Tot ze naar bed gaat? Tot ze tijd heeft, of de rust, om de brief te openen? Die spanning wordt niet opgeheven. Deze strofe speelt vaag in de tijd: ‘vandaag’. Het meisje kijkt terug op haar dag; waarschijnlijk loopt het tegen de avond (regel 6/7). Vandaar die werkwoordstijden: eerst ‘ik kreeg’, dan twee keer ‘ik heb (niet geopend, ˜gelegd)’. De tijd is bezig te verstrijken.

Dat blijkt ook in de tweede strofe die overloopt in de derde. ‘hier / in de kamer steeds meer / schaduw’ (regel 5-7) suggereert dat de avond eraan komt, met z’n schemering.

De derde strofe geeft het einde van de dag aan. Hoe kan de ‘ik’ anders zeggen: ‘ik wil deze dag terug’? Dat kan alleen maar betekenen dat ze nog geen afscheid wil nemen van die dag die bijna om is. Daar is ze nu nét bang voor: anders kun je het woord ‘terugwillen’ niet gebruiken.

De variatie in de werkwoordstijden is van belang. Daarin wordt een ontwikkeling in de betekenis zichtbaar: eerst de verleden tijden (strofe 1), in verschillende vormen. Dan in de 2e strofe helemaal geen werkwoorden, dus ook geen werkwoordstijden: de tijd staat hier – net als het geluid binnen – stil. Die ‘stilte’ in de kamer en het ‘stilstaan’ van de tijd weerspiegelen als het ware de persoonlijke vrede en rust van het meisje. In de 3e strofe de tegenwoordige tijd: ‘Ik open je brief niet’ (regel 9). De ‘ik’ denkt alleen nog in het ‘nú’, over ‘deze dag’ (regel 7): die wil ze vasthouden. Ze voelt zich zo ‘stil gelukkig’ dat ze ‘zó’ wil blijven. Nu kan ze zeggen: ‘mijzelf’ bewaren’ (regel 8). Hoe ‘bewaren’? Zo: als “meisje met brief”. Helemaal ‘verstild’: de tijd, het geluid, de dag. Alleen verwachtingen. Dan wordt ook het verhaal stilgezet. En dan blijft alleen nog het beeld dat ze koestert: “meisje met brief”.

Het lijkt een video. De film draait, je volgt het lopende verhaal, dat boeit je, je gaat erin op. Dan treft je iets zo sterk dat je het beeld even stilzet. Dan kan je ongestoord alle aandacht richten op dat éne beeld. Dat beeld ‘vastleggen’, ‘vasthouden’. ‘Bewaren’ zegt de ‘ik’.

Die brief gekregen hebben, daar voorlopig niets mee doen (niet openen, op bed leggen), het stille vermoeden van wat erin staat. Dat maakt haar gelukkig. Dat maakt haar innerlijk stil. En zo zou ze altijd willen blijven, zich altijd ‘bewaren’. ‘Daarom’ – een belangrijk woord hier: het suggereert de impliciete relatie tussen ‘beweging’ en ‘beeld’ in het voorafgaande – wil ze brief niet openen.

Wedden dat ze dat later tóch doet? Het is een liefdesgedicht! Niet over een liefde die naar méér verlangt, die heimwee heeft naar de ander. Niet een liefde die ongeduldig is om de ander te zien en aan te raken. Niet een liefde die de aanwezigheid van de ander nodig heeft om gelukkig te zijn.
Het is een verstilde én bescheiden liefde die zeker is van zichzelf en van de ander. Over Liefde bestaat de uitspraak: “Alles verdraagt ze, alles gelooft ze, alles hoopt ze, in alles volhardt ze. Die liefde zal nooit vergaan.” Het gedicht is als een illustratie van die sereniteit. Naar een meisje ‘kijken’ dat in de stilte van de vallende avond mijmert over haar liefde en haar geluk, met die brief achter zich op haar bed.

Een gedicht als dit is sterk impressionistisch. Je moet je eigen gevoel inzetten om de gevoelens en de sfeer te begrijpen en te beschrijven. Een ‘schilderij’ dat een ‘gevoel’ vertelt? Dit gedicht heeft er een aspect ervan een beetje ontraadseld.

 

Op deze bespreking reageerde Rutger H. Cornets de Groot:

Ik lees het gedicht toch heel anders dan Wierenga. Alle interpretaties zijn natuurlijk in orde, dus het kan om een brief van een vriend gaan, maar ik voel meer voor de suggestie dat het om een brief van de ikzegger aan zichzelf gaat: ‘Vandaag kreeg ik je brief’: vandaag herinnerde ik me plotseling weer wie ik eens was. Daarvoor pleit de voorlaatste regel: ‘mijzelf bewaren: meisje met brief.’ Maar ook het gelijklopen van gedachte en expressie in de eerste strofe, het uit elkaar lopen ervan in de tweede strofe en het hervonden evenwicht in de derde. In die tweede strofe wordt het leven buiten het raam beschreven, dat wat de volwassene van het kind dat ze was heeft gescheiden. Wat ze van het kind behield ligt opgeslagen in die brief, en om die niet ook aan de wereld daarbuiten prijs te geven wil ze hem niet openen. ‘Deze dag’: de dag dat ze de brief schreef én de dag waarop ze hem ontving.
Geen Mulisch dus, deze Esther Jansma, voor wie de werkelijkheid daarbuiten niets betekent, en het geschrevene (de brief) de enige werkelijkheid vertegenwoordigt, en die beide vandagen zou samenbrengen in een ‘Vandaag voorgoed’…

Ook Inge Boulonois boog zich nog eens over de tekst:

Mooi dat Lambert Wieringa een link legt van het gedicht ‘Raam in de lucht’ naar de tableaus van Vermeer. Het gedicht roept inderdaad de intieme, stille en serene sfeer op die uit zijn genrestukken spreekt. Ik zou mij goed kunnen voorstellen dat Esther Jansma zich door Vermeers werk heeft laten inspireren, maar Het meisje met de parel ligt dan niet voor de hand. Een vrouw met een brief vormt een motief in Vermeers oeuvre. Een dichte, nog ongelezen brief zien we in De liefdesbrief en in Vrouw en dienstbode met brief. Bovendien schilderde Vermeer vaak interieurs waar het licht door een links afgebeeld venster naar binnen valt dus ook het raam heeft een plaats. (In de twee genoemde schilderijen is toevallig geen raam te zien.) De zin ‘hier in de kamer steeds meer schaduw’ past het meest bij De liefdesbrief. Daarop zie je op de achtergrond een schilderij van een hellend schip op zee wat een zinnebeeld vormt voor het liefdesleven. Boven het schip pakken dreigende wolken zich samen en volgens kunsthistorici betekent dit dat de brief slecht nieuws bevat.

 

     Andere berichten