Twijfel schept een afstand die je afhoudt
door Ivan Sacharov
In het eerste gedicht van een nieuwe dichtbundel las ik:
in zichzelf klotsend water, de heuvel op
Wie zichzelf zo beschrijft lijkt voorbestemd om onderweg iets kwijt te raken. Maar wat in het dagelijkse leven een strop is, kan voor een dichter een zegen blijken. Bernke Klein Zandvoort (1987) – haar debuutbundel Uitzicht is een afstand die zich omkeert – is een verrassing.
De wat gekunstelde titel van de bundel wordt begrijpelijker als we voor ‘uitzicht’ een vooruitzicht in de tijd lezen. Maar laten we niet te snel denken dat we een titel door hebben. Ook andere mogelijkheden dienen zich aan. Het gedicht waar de titel vandaan komt:
het water in gelopen over een schommelige pier
blijven staan aan de eerste vouw
van een uitgestrekte dag
bewegingen houden zich klein
golven tikken aan, nooit vragen ze zich af
omdraaien, teruggaan
zondagmorgen moeder broos evenwicht
voor elke voet loopt omgeving uit
een meeuw neemt mokkig zijn plaats in
een struik klimt uit een perk
een hijskraan strekt zijn arm naar een rij gebouwen
met een hand op mijn oog plak ik panorama
van in elkaar geschoven stukken water
uitzicht is een afstand die zich omkeert
achter mijn rug dalen auto’s in parkeergarages af
bossen bloemen verzetten zich tegen de wind
aan mijn voeten een verschrompeld pak sinaasappelsap
de pier beweegt, hier
Een tekst die een groot plastisch vermogen verraadt. Iets wat misschien niet verwonderlijk is voor een dichteres die de afdeling Beeld & Taal van de Gerrit Rietveld Academie volgde, zoals de achterflaptekst ons vertelt. Maar is dit nu een goed gedicht? Wel, het staat in elk geval bol van de ingenieuze vondsten. Een eenvoudige regel als ‘bloemen verzetten zich tegen de wind’, getuigt al van een speelse en originele kijk op zaken.
Voor een juist begrip van dit gedicht lijkt de tegenstelling tussen een woord als ‘schommelige’ (met links naar woorden als ‘twijfelende’en ‘aarzelende’) en golven die zich nooit iets afvragen, en al helemaal niet of ze moeten omdraaien en teruggaan belangrijk. Iets om te onthouden omdat twijfelen en aarzelen in deze bundel vaker voorkomt. Ook niet onbelangrijk in dit verband is dat een bezoeker die de pier is opgelopen om van de pier af te komen moet omkeren en teruglopen. Dat is waarschijnlijk wat de dichteres met ‘de eerste vouw van een uitgestrekte dag’ bedoelt. Een dag waarin zich blijkens de beelden in het gedicht een verlangen manifesteert om over grenzen heen te gaan (vgl. ‘een struik klimt uit een perk’).
Alle gedichten in de bundel bevatten taalspitsvondigheden, maar sommige bieden nog wat extra’s:
ik kon voor het eerst de stad niet meer aankijken
het was avond en kou drukte schouders naar de grond
een man liet op een afstand waar je niets van zeggen kon
zijn handen over mijn lichaam gaan
de mensen moesten naast de stoep lopen
ze hadden gezichten waar de wind in was geveegd
de geur van platgetreden straten
gepofte kastanjes, uitlaatgas
gestapeld in mijn neus
er is nog heel veel liefde in de warenhuizen
warme lucht door roosters omhoog geblazen
een opwaaiende jas, een openslaande deur
ik ben zes en sta met een plaatje genaaid in mijn zwempak
te treuzelen aan de kant
en denk: warmte komt met vlagen
ik vraag me af wat ik precies verloren ben
waarom ik steeds achteromkijk
goed vermomde tic
iets wat ik ook wel bij mezelf zoeken mag
want ik dacht: korte rokjes
dat pakt zo lekker licht
Ook hier weer speelsheid, maar waarom kon de ik-persoon de stad voor het eerst niet meer aankijken? Heel suggestief valt verderop te lezen: ‘een man liet op een afstand waar je niets van zeggen kon zijn handen over mijn lichaam gaan’. Gaat het om een aanranding? Of nog erger? De lezer blijft in het ongewisse. Als het om een grote afstand gaat is er niets aan de hand, maar als het letterlijk om een afstand gaat waar je NIETS van zeggen kon, een afstand die letterlijk géén afstand is dus, dan wel.
Het is een gedicht met veel seksuele connotaties: liefde in warenhuizen, warme lucht die door roosters omhoog wordt geblazen (we herinneren ons de beroemde scène met Marilyn Monroe), en in de laatste regels: korte rokjes die ‘zo lekker licht pakken’. Maar het associatieve web blijft vrij dun, en de vlieg die de lezer is kan zich er gemakkelijk uit bevrijden. En dan is er nog die één na laatste strofe, waarin de dichteres zich afvraagt wat ze precies verloren is… Haar onschuld? Of bedoelt dit allerlaatste gedicht van de bundel iets anders? In het eerste gedicht van de bundel werd de kans om iets te verliezen al aangekondigd. De dichteres vergeleek zichzelf daarin met een emmer klotsend water. Het kunnen verliezen van iets kan dus worden gezien als een thema. Toch is ondanks deze ‘donkere diepe laag’ de sfeer in het laatste gedicht niet al te zwaar. Het spel met de taal is nooit ver weg. Korte rokjes pakken tenslotte óók lekker licht in een koffer, of: laten de zon goed toe op je benen! En een zinnetje als ‘ik ben zes’, in de vijfde strofe, hoeft als het verderop in de zin om een nummerplaatje gaat, niet eens op de leeftijd van de ik-persoon te slaan.
Deze visueel getinte poëzie heeft duidelijk meerdere betekenislagen en is vaak knap geformuleerd. Toch overtuigen de gedichten mij niet altijd. Als ik er veel achter elkaar lees, doen ze ondanks de vele beelden enigszins monotoon aan. Dit kan erop wijzen dat ze te weinig een eigen smoel tonen en een stukje persoonlijkheid missen. Persoonlijkheid in de engere zin van betrokkenheid wellicht: een betrokkenheid die misschien wat meer het gevoel zou aanspreken en wat meer drama in de gedichten zou kunnen brengen, waarin nu toch vaak het kijken, het observeren zonder zelf in de waargenomen beweging meegenomen te worden, overheerst. Het ‘treuzelen aan de kant’ wat de dichteres in bovenstaand gedicht zelf doet, is wat dit betreft illustratief: ze aarzelt om te zwemmen. Een aarzeling die misschien door angst en haar voorkeur om toe te kijken wordt ingegeven. In een ander gedicht vraagt ze zich veelbetekenend af ‘waarom je soms iets van veraf bekijken wil’. En dan is er nog het volgende gedicht:
het waren twee verschillende avonden op dezelfde dag
ik loop langs een poster waarop in rode letters hier en nu staat
tweehonderd jaar geleden kon je je abonneren op de tijd
de koninklijke astronoom benoemde zijn assistent tot drager
voor abonnees las hij de wijzers hardop af
inspringen heb ik nooit gekund, bedwelmd
door het touw dat sloeg op de vloer
tikkend met een groter wordende regelmaat
de buurman die elke avond vanaf 11 uur
hard begint te lachen
het waren twee verschillende avonden in dezelfde straat
een man gebaart mij te wachten
de vervaagde lijnen heeft hij opnieuw gewit
in het werklicht sta ik voor een streep waarover ik heen moet stappen
a spectacle and nothing strange
Dit vind ik een van de sterkste gedichten uit de bundel. Hier zit toch wel drama in. Het lijkt erop dat de dichteres een hindernis die ze eerder beleefde in een andere gedaante opnieuw ontmoet. Ze had er vroeger moeite mee om zich over te geven en ‘in te springen’ en nu staat ze weer voor een streep. Een trauma dat opnieuw moet worden doorleefd om te boven te komen?
Ik ben blij dat ze af en toe een donkerder (persoonlijker) toon aanslaat. Die brengt wat meer echte spanning in deze met grote aanleg geschreven, maar toch wat naar oppervlakkigheid neigende fraaie teksten met al hun taalspitsvondigheden. ‘Als een jongleur houdt ze beelden en gedachten in de lucht, tot er onvermijdelijk toch iets valt, of ze wat morst’, staat er over de auteur op de achterflap geschreven. Ja, waarschijnlijk wel, maar dat ‘iets’ moet dan wel iets authentieks van jezelf zijn, want anders mis je niet echt dat je iets mist.