Merlijn Huntjens (Heerlen, 1991) heeft een steeds veranderende visie op poëzie. Zijn leven, en dus zijn poëzie, is een experiment omdat zijn ongerichte nieuwsgierigheid niet te stillen is. Experimenteren binnen poëzie is naar zijn idee zoeken, maar niet weten waarnaar.
Merlijn, onlangs won je, samen met stadsgenoot Michelle Bracke, de pre-finale van DichtSlamRap in Boxtel. Gefeliciteerd. Hoe ga je met je succes om?
Erkenning is fijn. Ik weet in elk geval zeker dat ik nu mag slammen, want ja, blijkbaar deed ik dat. Ik moet ook maar even zien te ontdekken wat mensen over het algemeen onder succesvol verstaan, voordat ik snap hoe ik daaraan kan voldoen. Ik heb vast talent, maar ben ook zeer streng voor mezelf en mijn ontwikkeling. Bij mij is veel aan experimenten onderhevig. Ik heb niet altijd in de gaten wat goed of mooi is. Meningen vind ik daarom ook lastig. Als ik zo een pre-finale win, denk ik: blijkbaar ben ik goed. Daar wordt een mens gelukkig van.
Je staat inmiddels bekend als rasperformer. Hoe bereid je een optreden voor?
‘Rasperformer’, ik weet niet of dat zo is. Wat in elk geval een feit is, is dat ik mijn werk uit mijn hoofd knal (en ik ben daar niet heel goed in, dus dat kost wel even wat tijd). Verder meen ik het allemaal. Ik doe niet aan voordrachten. Ik vertel mensen gewoon even hoe het zit. Een beetje zoals ik onder het genot van een pilsje met iemand aan een tafeltje kan kletsen, zo hou ik een monoloog. Iedereen aankijken. Lief teruglachen. Vooral laten zien dat je een mens bent, zoals zij. Ik vind een podium als fysieke verhoging daarom ook zo’n gek ding. De zaal is net zo belangrijk, daar wil ik niet graag boven staan, even losstaand van het feit dat mensen mij beter kunnen zien als ik op een podium sta.
Je studeert toegepaste psychologie. Wat neem je van je studie mee in je poëzie?
Alles. Ik studeer ‘hoe moet ik omgaan met al die mensen’. Dat onderzoek ik ook in mijn werk. Mensen zijn prachtig en tegelijkertijd gruwelijk. Maar o, wat moddert het interessant aan. Ik zie niet zoveel verschil tussen dingen. Ik doe ook aan vechtsport. Dat is bijna hetzelfde als poëzie. Misschien moet je me die vraag over een jaar of twee nog eens stellen, dan heb ik wat meer overzicht. Dan ben ik afgestudeerd en liggen die structuren misschien beter bloot. Ik zit midden in die onoverzichtelijke aaneenschakeling van gedachtes. Ik weet niet zo goed welke gedachtes nu in het onderzoek dat ik tussendoor op school doe terecht komen, of welke een gedicht worden. Over twee jaar, dan heb je een gaaf antwoord.
In je werk speelt vaak een jij-persoon een rol. Schrijf je die gedichten in gedachten aan een poëtisch personage, of aan één of meerdere echte personen?
De jij-persoon is meestal een samenvoegsel van vele jij-en. Soms ben ik de jij. Dat weet ik in elk geval zeker.
Je bent op jonge leeftijd wees geworden. Heeft dit invloed gehad op je creatieve proces?
Ja. Je zou kunnen stellen dat toen mijn moeder in 2010 om het leven kwam, ik met alles opnieuw moest beginnen, ook met schrijven. En in 2011 overleed mijn vader… Dat klontert samen. Ik was toen 19, maar dan ben je voor de overheid al geen wees meer. Doordat mijn moeder op een bepaalde manier is gestorven, is er bij mij een trauma aanwezig waar ik bijster veel last van heb. Dat sluipt bij mijn poëzie naar binnen.
Als ik verdriet heb, dan zet ik de muziek op van mijn ouders en huil ik een uurtje op de bank. Als ik een tijd niet schrijf, huil of lach, en die tijden zijn er, dan weet ik dat er iets niet goed is
Kun je (nog) een aantal tekenende gebeurtenissen noemen waaruit blijkt dat je poëzie parallel loopt met je leven?
Ik merk dat de poëzie goed is als ik groei, dus als er letterlijk nieuwe ervaringen zijn of er nieuwe verbindingen worden gelegd in mijn hoofd. Als ik moet leren gaat dat ook moeizaam. Als ik per ongeluk leer doordat ik toevallig eerst nieuwsgierig was geeft me dat een eurekagevoel. Dat is die parallel. Als ik kalm ben is de poëzie kalm. Als ik gestrest ben is de poëzie dat ook en heeft het geen tijd voor me, net zo min als ik dan tijd voor de poëzie heb. Maar nee, niet echt gebeurtenissen dus. Ik ben geen scenariodenker.
Je experimenteert veel. Hoe krijg jij het experiment en de poëzie die je de wereld in stuurt met elkaar gerijmd?
Door de dood van mijn ouders ben ik gemakkelijk angstig en heb ik depressieve buien. Om daar tegengewicht aan te geven probeer ik rustig te blijven. Vaak lukt het best aardig, soms helemaal niet. Dat is vallen en opstaan, dus experimenteren. Dat is zoeken, zonder dat je weet wat je zoekt.
Met Joey van Doesburg deed en doe ik dat nog steeds graag. Nu treden we wat minder op met Tromboëzie, maar voor onszelf zijn we vaak genoeg zoekende. Hij niet met zijn trombone en mijn poëzie en ik niet met mijn poëzie en zijn trombone. Er zijn wel gave reacties na een optreden. We worden geboekt. Dus blijkbaar vonden we iets.
Wat zijn de plannen omtrent het schrijven en de poëzie?
Ik wil graag optreden op leuke plekken en biertjes drinken met mensen die ook van poëzie houden. Ik wil Heerlen wat meer op de kaart brengen op poëtisch gebied omdat ik erg trots ben op mijn stad. Met Michelle Bracke werk ik aan een poëtische voorstelling waar we mee willen optreden dit jaar. De kunst die mijn vriendin maakt wordt ooit gecombineerd met mijn poëzie, dat beloven we elkaar steeds. Verder zit ik in de redactie van Ochtendlicht, een literair tijdschrift voor en door Limburgse jongeren. Enorm mooi werk ook. Gepubliceerd worden is ook gaaf. Dat soort dingen. Vooral veel leren. Dingen die ontwikkelen leven pas echt.