Een bipolaire bundel
door Hans Puper
De bundel Voor alles bestaat uit twee afdelingen van respectievelijk elf en zestien gedichten: ‘Inwaarts’ en ‘Voor en na het meesterwerk’. Ze zijn volstrekt tegengesteld: in het eerste gedeelte overheerst angst, in het tweede levenslust. Daarin kun je regels lezen als: ‘Dans, mijn liefje, dans. Beweeg / je tierlantijnen heupen op de droedels / van Jackson Pollocks ruigste bop’ . En in het eerste: ‘Opgerold in glooiende organen / blijf ik lamme schietschijfprooi.’ Tobberig lang zijn sommige gedichten in de eerste afdeling, springerig kort soms in de tweede.
De eerste afdeling gaat over poëzie als magisch middel tegen angst en gevaar en dat lijkt te voldoen: ‘er glinstert nieuw verhaal’ luidt de laatste regel. Er is ruimte voor de tweede gekomen.
Het eerste gedicht, ‘Je kwam tot me’, gaat ogenschijnlijk over een autorit, een vlucht vanwege een ruzie. Een ‘jij’ stuurt ‘scheldsms’jes’ die de dichter niet beantwoordt. Maar de eerste zin blijft raadselachtig, totdat je ziet dat het gaat om een dichtregel waarover hij niet tevreden is: ‘Je kwam tot me / als een zin uit overlijdensadvertenties’. De inzet is hoog: hij zoekt naar ‘verlichting en bevrijding’; ‘die welbekende god’ van Nescio schudt niet voor niets ‘het eerbiedwaardig hoofd’ over dit Dichtertje. De sms’jes maken hem onrustig: het zijn ‘morsetekens voor onaffe gedachten’. De autorit blijkt een metafoor te zijn voor de zoektocht naar het gedicht. Hij zoekt de inlogcode voor de juiste route en op een gegeven moment lukt het: ‘Te midden van bewegwijzering / ontwarde ik de interpunctie / van het dashboard’. Het uiteindelijke gevolg: ‘Rondom verdampte de carrosserie in / harde woorden die veel brandstof eisten: / hoe je tot me kwam. Toch nog. Onverwacht.’ De dichter als verlosser – van hemzelf welteverstaan.
De rest van de eerste afdeling gaat over het vermogen van poëzie om angstwekkende gedachten en gebeurtenissen te beheersen: dat is kennelijk de verlossing die hij zoekt. In het gedicht ‘Hamsteren’ verwijst hij naar de zelfmoordpoging van een vader, beschreven vanuit het gezichtspunt van een zoon. Het motto van dit gedicht (‘Save us from shotguns and father’s suicides’) is van John Barryman, een van de dichters van de confessional poetry. Zijn vader pleegde zelfmoord – evenals Sylvia Plath, ook een confessional poet die een rol speelt in de eerste afdeling. Zwagerman suggereert met het motto dat het om zijn eigen vader gaat, die een mislukte zelfmoordpoging heeft gedaan die diep ingreep in het gezin. De laatste zin van dit gedicht luidt: ‘Nadien een wilsbesluit: / vanaf nu hamsterde ik vaders’. Dat doet hij dan ook in de twee gedichten daarna en, wie weet, ook in volgende bundels. Hij lijkt tevens zijn eigen angst voor zelfmoord te bezweren: het gedicht ‘Zo vader’, waarin de dichter zich met hem identificeert, kun je uiteraard aanvullen met ‘zo zoon’.
Het gaat verder. Het titelgedicht ‘Voor alles’ is een prachtige opsomming van ongeveer zestig, grotendeels parallel gebouwde regels. Ter illustratie de eerste zes:
of gewoon een kamer. Voor de krans van
melkwegen, sluiers, nevels en hun zwarte gaten.
Voor je eigen brein, een stuk of wat insecten,
vrouwen, hun stemmingen en stemmen, voor
kokend water, vliezen, scharen, ademhaling.
En, een eindje verder: ‘Voor alles wat aan taal ontsnapt.’
De laatste drie regels zijn eigenaardig:
maar niet voor jou,
nee, niet voor jou.
Op het eerste gezicht is dit een zoetsappige anticlimax, het einde van een smartlap. Heeft ‘jou’ echter betrekking op poëzie, dan wordt het heel anders: het gedicht als vluchthaven.
Het laatste gedicht, ‘Er is altijd’, bevat een conclusie. Het motto bestaat uit de laatste drie regels van Luceberts ‘Gedicht’: het is een amulet, een magisch middel tegen angst, gevaar en ongeluk. Als Zwagerman de laatste strofe in zijn geheel als had geciteerd, had hij niet alleen laten zien wat hij met zijn gedichten heeft gezegd, maar ook hoe hij te werk is gegaan: op dezelfde manier als Lucebert.
aan wat al reeds stem heeft
maar die op een pijnlijk zwijgen
het wonderbeeld van een woord legt
en als het dan van alle angst genezen is
weet wat ik met dit alles heb gezegd
het gedicht is een amulet
Verwijzingen naar dit verwante ‘Gedicht’ komen in ‘Inwaarts’ vaker voor: ‘ik ben het huisraad dat druipend / nog nasmeult’, schrijft Lucebert. Zwagerman: ‘Huisraad bulkt een tomeloos verglijden’. Net als in zijn eerdere bundels zijn verwijzingen een poëtisch middel; geslaagd in de eerste afdeling, soms minder in de tweede.
Deze tweede afdeling is in zekere zin een variant op ‘Beeld verplaatst’ uit 2010. De dichter karakteriseert zijn geliefde, haar handelingen en omgeving aan de hand van schilderijen en eenmaal een klankgedicht. Achterin de bundel geeft hij zijn bronnen.
De toon varieert van opgewonden tot innig, uitgelaten en bewonderend.
De gedichten zijn meestal goed, soms wel aardig, maar doen een enkele keer geforceerd aan. Een voorbeeld van dit laatste is gedicht 9: een verliefde man, op vakantie aan de Portugese kust, kijkt naar zijn geliefde die het water inloopt. Zwagerman gebruikt in de eerste strofe drie schilders om haar te beschrijven en verwijst ook nog even naar de hit ‘Venus’ van Shocking Blue:
liep je stoer de golven in
en viel het Yves-Kleingeheiligd
shocking blue van je bikini
inclusief de witte stippen
van de grootverdiener Hirst
fijn weg tegen een schuimkoppig
minigolfje als uit een
Madurodamse Hokusai
In de tweede en laatste strofe noemt hij ook nog even zichzelf, staand in de ‘Vangoghse zon’. Een minder geslaagd gedicht: overdaad schaadt.
Soms lijkt niet de geliefde van de dichter, maar een schilderij aanleiding: ze krijgt van een opzichter toestemming om op een onwerkelijk stille Herengracht te fietsen die is afgesloten vanwege een verbouwing en waant zich – weinig opzienbarend – in ‘De bocht van de Herengracht’ van Gerrit Berckheyde. Wel aardig.
Een mooi strak gedicht is 5:
van je onomwonden mond,
nabijer dan Naomi Campbell
bij Marlene Dumas.
Hoe Dumas Naomi’s lippen weeft.
neus, het snotgootje, je ziet
bijna een nabij pincet. Eén haar
wordt ouderwets met kwast
in olieverf opzijgezet.
Ontkroesde waterharen
doen onverdacht een
rondedans op aquarel.
De wereld wacht op
wie de kussen krijgt.
Er aarzelt action painting
mee in het verweesd model.
Jij doet die lippen puntgaaf na.
Je speelt in catsuit waternimf.
Dumas zinspeelt op het kleine feit
dat mijn wang die kussen herbeleeft.
Dan wordt de imitatie subiet
het origineel. Niet Marlene Dumas. Jíj
bent het die modellen leven geeft.
Een goede bundel, met name door het eerste deel: dat zal ik me lang herinneren. Het tweede deel, ‘Voor en na het meesterwerk’, doet wat gekunsteld aan. Dat geeft de indruk dat een vakman een prestigieus project tot een goed einde heeft gebracht.