LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Troost in goede en slechte tijden

9 jun, 2015

De Zimbabwaanse dichter Togara Muzanenhamo (1975) is één van de gasten op het komende Poetry International Festival in Rotterdam. Sander de Vaan spr@k met Togara kort voor zijn komst naar Nederland. 

Hoe zou u zichzelf willen voorstellen aan het Nederlandse publiek?
 Ik ben geboren in de Zambiaanse stad Lusaka en opgegroeid op een boerderij op circa 50 kilometer van de stad Harare in Zimbabwe (het vaderland van mijn ouders). Na mijn schooltijd ben ik Business Administration gaan studeren in Den Haag en Parijs. En in Den Haag ben ik begonnen met het schrijven van poëzie. Na mijn studie keerde ik terug naar Zimbabwe waar ik eerst aan de slag ging als journalist en vervolgens als scenarioschrijver. In 2001 ben ik verhuisd naar Engeland om een Master in creatief schrijven te volgen onder leiding van Simon Armitage en Carol Ann Duffy. Vijf jaar later verscheen mijn eerste bundel, Spirit Brides (Carcanet Press), die voor de Jerwood Aldeburgh First Collection Prize geshortlist werd. In 2012 werd ik uitgenodigd voor het gala van het Southbank Centre’s Poetry Parnassus in Londen, waar ik gedichten heb voorgedragen in gezelschap van onder meer Seamus Heaney, Kay Ryan en Wole Soyinka. Mijn tweede bundel, Gumiguru, verscheen in 2014 en kort daarna volgde Textures, dat ik in samenwerking met de Zimbabweaanse dichter John Eppel heb geschreven.

De Zimbabweaanse dichtkunst is niet erg bekend in Europa. Waar ‘staat’ u in de contemporaine poëzie van uw land?
 Het klopt dat de poëzie uit mijn vaderland niet erg bekend is, maar toch heeft een aantal dichters inmiddels erkenning in Europa en andere werelddelen gekregen. Neem bijvoorbeeld Julius Chingono, die enkele jaren geleden optrad bij Poetry International. En verder zijn dichters als Chirikure Chirikure, Chenjerai Hove, Tsitsi Jaji, Dambudzo Marachera, Charles Mungoshi, Blessing Musariri en Musaemura Zimunya ook redelijk bekend in het buitenland. Over mijn eigen positie kan ik niet al te veel zeggen, omdat mijn werk pas sinds vorig jaar verkrijgbaar is in Zimbabwe.

Wat betekent poëzie voor u?
 Gedurende het grootste deel van mijn volwassen leven heeft poëzie een integraal deel uitgemaakt van mijn denkwereld. Toen ik gedichten begon te schrijven wilde ik helemaal geen ‘dichter’ worden. Het ging mij vooral om mijn fascinatie voor taal, voor woordvormen, voor de magie van het taalritme, voor de kracht van een beeld of een gedachte. En tot op de dag van vandaag geldt: hoe meer poëzie ik lees, hoe meer ik geïntrigeerd raak door haar functie.

Welke dichters hebben u beïnvloed?
 De eerste dichter die mij werkelijk raakte, was Seamus Heaney. Hij gaf zijn gedichten een eerlijkheid en diepte mee die mij bijzonder aanspreken en die mij steeds weer nieuwe dingen laten ontdekken, ongeacht hoe vaak ik zijn gedichten lees of beluister.
Verder bewonder ik de dichter Charles Simic, omdat hij mijn kijk op fysieke en emotionele werelden in de poëzie heeft weten te veranderen. Les Murray was een groot leraar die mij vertelde over landschappen en een ruraal leven waarmee ik goed bekend ben. En Musaemura Zimunya heeft hele fraaie gedichten geschreven over mijn vaderland. Vier boeken hebben mij in mijn begintijd als dichter vooral geraakt: The Wild Iris van Louise Glück, Hotel Insomnia van Charles Simic, Trembling Hearts in the Bodies of Dogs van Selima Hill, en Spirit Level van Seamus Heaney.

Wat maakt volgens u het verschil tussen een goed gedicht en een buitengewoon gedicht?
 Toen ik gedichten begon te lezen, gebeurde er iets interessants: de stilte van het geschreven woord veroorzaakte muziek in mijn geest, een muziek die georkestreerd werd met beelden die ontstonden uit woorden en gevoelens – woorden, beelden en gedachten die elkaar vonden in een soort eerlijkheid of waarheid. Een goed gedicht wekt bepaalde elementen van die muziek op, maar een buitengewoon gedicht trekt je ín de woorden en gevoelens, zodat je deel van het kunstwerk wordt.
Ik beleefde dit voor het eerst toen ik ‘Postscript’ van Seamus Heaney las. Ik werd het gedicht ingetrokken zonder dat ik besefte dat ik opeens deel uitmaakte van de woorden en de muziek. En wat aanvankelijk een moment van geestelijke intimiteit was, werd uiteindelijk een fysieke fluistering over mijn gevoelens toen ik het laatste vers na lezing hardop herhaalde met mijn eigen adem, zoals de dichter suggereerde dat de wind met zijn eigen hart had gedaan…

Hoe begint u doorgaans een nieuw gedicht?
 Een gedicht kan op verschillende manieren ontstaan. Normaalgesproken begint het met een idee dat enkele dagen, weken of zelfs maanden in mijn hoofd rondzingt. Dit gebeurt vooral wanneer ik niet goed bekend ben met een onderwerp en ik research moet doen voor een tekst. Als ik zit te peinzen hoe ik een gedachte tot een gedicht kan omsmeden, lees ik zoveel mogelijk over het onderwerp en maak dan een eerste schets. Vervolgens maak ik een hele reeks nieuwe schetsen en proefversies totdat ik tevreden ben met de uiteindelijke tekst.
Maar ik begin een gedicht ook regelmatig door – meestal tegen de avond – aan mijn schrijftafel te gaan zitten en eenvoudigweg alles op te schrijven wat in mij opkomt. Dan is het meer een soort van blind rondwandelen, waarbij ik nooit zeker ben van het resultaat en er ook geen bepaald einddoel is. Soms schrijf ik in één ‘zit’ drie tot vijf schetsen, die ik dan opberg en later, als ik tijd heb of naar materiaal voor een gedicht zoek, weer ter hand neem.

Ik was gecharmeerd van uw gedicht ‘Zes frank vijfenzeventig’. Kan poëzie ook troost bieden?
Ik heb altijd veel baat gehad bij het lezen van gedichten. Zowel in goede tijden als in slechte tijden. Veel mensen zoeken hun toevlucht tot poëzie op droevige momenten of bij hevige twijfel. Ze lezen dan veel gedichten of beginnen zelf te schrijven. En het luisteren naar poëzie heeft eveneens een kalmerende werking. Gedichten kunnen emotionele heling en groei veroorzaken.

SIX FRANCS SEVENTY-FIVE

Each night we bought red wine from a small supermarket
Not too far from the Seine, where an overweight deaf teller
Smiled whenever we walked in. At the counter he read our lips
As we bought the cheapest wine we could find – never any change
As each time we paid, we paid the exact amount in coins you
Counted, one by one, into his open palm: six francs seventy-five.

Late in the evening you’d count up another six seventy-five
And we’d walk through the narrow streets back to the supermarket –
Fumbling through rich Parisians on their way to dinner; and you,
Who loved the city for our anonymity, became fond of the young teller
Who seemed alone and estranged and liked us too for the change
We brought to his long nights, when he read our hearts and lips.

Remember, when we figured out what he asked behind his mute lips,
“Why come twice, why not save yourself the walk and buy four or five
Bottles in the early evening?” We laughed, as nothing would change
The way we bought or the walks we took, hand in hand, to the supermarket.
The following evening, as we paid, we looked into the eyes of the deaf teller
And said, “It’s our habit” and left it at that; and he smiled, more so at you.

From that night on – every night, this game with him and you;
He’d lift his finger and wait for the silent words to form on our lips
And we’d say, “it’s our habit”; and he’d laugh – the deaf teller – 
As we played our game, and all we needed was six francs seventy-five
On those evenings near the banks of the Seine, in that small supermarket – 
Always paying the exact amount, never receiving any change.

Then you left and went away, and so heartfelt was the change – 
Each night I cried, and it’s safe to say that he too sorely missed you.
In the evenings I still walk the narrow streets to the supermarket – 
Remembering our walks in expensive coats, the jokes and your pale lips,
The way you kept the coins in a velvet pouch – the six seventy-five
That you’d always count into the soft, open palm of the deaf teller.

The night before I went away, I looked into the eyes of the deaf teller
And told him I was leaving the next day, his round face changed,
Something sad swelled in his young eyes as I placed the six seventy-five
Into his palm; he then signed to the sky, asking if I was on my way to you – 
But no words this time, I could say nothing, no words of you from my lips.
I packed the bottles of wine and slowly began to exit the supermarket.

The deaf teller ran to me, tapped me on the shoulder as I thought of you,
With no change to his eyes, he shook my hand and silently said with his lips,
“It’s our habit, and exactly six seventy-five”. I smiled and left the supermarket.

Uit: Spirit Brides

     Andere berichten

Interview Bart Adjudant

‘Veel poëzie waar ik van houd is gemaakt om gezongen te worden’ door Inge Boulonois   Dichter en musicus Bart Adjudant (Den Haag,...

Interview Bernard Wesseling

Interview Bernard Wesseling

‘Er is een direct verband tussen taalverloedering en gevoelsarmoede.’  door Cora de Vos   Schrijver en dichter Bernard Wesseling...

Interview Jan J. Pieterse

Interview Jan J. Pieterse

'van puntdicht naar bühne' door Inge Boulonois   Jan J. Pieterse (geboren in Goes) heeft een passie voor het theater. Hij presenteert...