door Wopke van der Lei
Nu ik van de ene verbazing in de andere val bij het lezen van het watersnoodboek De Ramp van Kees Slager, komen onwillekeurig watergedichten bij me op: Boezem van Harry Mulisch, Watersnood van Achterberg, Visser van Ma Yuan van Lucebert en Watersnood van Arie van den Berg. Dat laatste gedicht heb ik ooit opgenomen in een bloemlezing die bedoeld was om jonge collega’s voor wie poëzie-analyse in de klas een brug te ver was, over te halen om hier toch mee aan de slag te gaan.
watersnood
twee dagen in de dakgoot, zei ze
laat, maar ja, ze kwamen nog
veel later uit het ziekenhuis
acht was ik pas, mijn broertje vier- ik ken
niet zo veel sprookjes meer als toen:
Vrouw Holle was een uitkomst in de goot
stond er veel water in haar put?
Mijn broertje was verzot op zulke vragen,
ook later nog in Tilburg bij oom Jos
het had daar hard geregend, februari
dus de sloot stond vol, we waren
er maar kort: mijn broertje kende nog geen kroos
ik had hem later terug op Goeree
willen wijzen of beter vertellen, terloops
in een sprookje misschien
Om de starter op weg te helpen, voorzag ik de gedichten van sturende vragen en opmerkingen die de onervaren docent houvast zouden geven.
Bovenstaand gedicht kreeg de volgende aandachtspunten mee:
1. Bij wie ligt het perspectief?
2. Wie is ‘ze’?
3. Noem de waterwoorden.
4. Naar welke gebeurtenissen verwijzen de tijdsignalen?
5. Het gedicht beschrijft twee rampen. Welke?
6. Wie zich verdiept in de stijlfiguur spiegeling, vindt hiervan in het gedicht fraaie voorbeelden. Welke?
7. Vrouw Holle komt ook uit de lucht vallen. Leg uit.
8. Welke zinsnede zou je de kernzin kunnen noemen?
9. Waarom waren ze (nog) maar kort in Tilburg?
10. Verklaar de ruimte-aanduidingen.
11. Zeg nog wat over de interpunctie.
Zo heb ik een hele serie gedichten voorzien van vragen, steeds met het oog gericht op de beginnende poëziedocent.
Leraar, schrijver en dichter Remco Ekkers, ooit docent aan de lerarenopleiding in Leeuwarden, probeerde het op een andere manier. Hij begon vroeg in de jaren zeventig met een poëzieklas. ‘s Avonds kwam een select groepje studenten bijeen en onder zijn leiding bespraken zij voornamelijk recente gedichten. De geïnteresseerde studenten hanteerden bij voorkeur de close-reading methode. Ekkers, toen nog piepjong (hij is ruim drie jaar geleden overleden) liet hen ook kennis maken met andere benaderingswijzen. Hij introduceerde onder andere het psychologisch model, waarbij hij drie ‘basissituaties’ onderscheidde:
bevestiging: het gevoel dat de tekst klopt,
inbreuk: een tekst schokt of verwart de lezer, en
herkenning: de tekst roept emoties op, woelt iets los uit het onderbewuste: ontroering, haat, jaloezie.
Ook de sociologische benadering, waarbij poëzie verwijst naar de maatschappelijke werkelijkheid, kreeg de aandacht. Begrippen die Ekkers in dit model introduceerde, waren
affirmatie, het versterken van publiek bewustzijn, (Wien Neêrlands bloed door d’aderen vloeit),
negatie, doen alsof iets niet bestaat. (‘There are no invalids in the USSR’) waarmee ongewenste publieke emoties de grond in worden geboord en
compensatie als de derde loot aan de sociologische tak: het ombuigen van een negatief beoordeelde situatie naar een maatschappelijk positieve. (Eeuwige roem voor de op het slagveld gedode soldaat. Zijn naam wordt nimmer uitgewist.) Er waren voorbeelden te over. Totalitaire regimes boden voldoende aanknopingspunten, maar ook onze eigen romantiek, gedrenkt in nationalisme, bood verrassende mogelijkheden. Vaderlandslievende teksten tijdens de Belgische Opstand wisten de bevolking tot grote geestdrift te verleiden. Dat was sterke sociolyriek. Het klinkt allemaal niet eenvoudig maar in de groepsgesprekken onder leiding van Ekkers vonden we het vrij vanzelfsprekend.
Gevoelens, herkenning en bewustwording blijken in het onderwijs beter bruikbare handvatten te zijn dan het (slechts) onder woorden brengen van waardering. (Ik vond het een mooi gedicht, mijnheer!) Een nadelig effect van deze gevoelsgerichte benadering is de sterke accentuering van de inhoud. Close-reading detecteert tevens vormelementen, biedt daardoor meer structuur en laat zo de poëzie beter tot haar recht komen. De psychologische methode doet meer met de beleving van de lezer, ontleent daaraan haar kracht en weet met de psychoanalyse en haar ambiguïteiten diep door te dringen in de ziel van de dichter, maar heeft dan weer moeite met zaken als stijl, klank en interpunctie. Voor lyriek maken die misschien niet zo veel uit, voor poëzie zijn ze essentieel.
De poëziegroep van Ekkers heeft niet lang bestaan; was bovendien nauw met zijn persoon verbonden. Hij was een uitstekend dichter en een zeer betrokken docent. Ekkers greep terug naar een rijk verleden aan genootschappen en gezelschappen die zich bezighielden met lezen én schrijven van gedichten, en ook naar wat misschien wel de meest bekende poësisklas was die nog voortleeft, die van Guido Gezelle in Roeselare.
Twintig jaar na de poëzieklas van Ekkers was er even een opleving in belangstelling voor poëziegroepjes toen de poëziefilm Dead poets society (1989) volle zalen trok met eenzelfde enthousiaste leermeester als Ekkers. Leraar Engels (John Keating, gespeeld door Robin Williams) leest, behandelt en analyseert met zijn leerlingen de klassieker To the Virgins van Robert Herrick. De film werd razend populair. Als gevolg daarvan was er even een hernieuwde belangstelling voor analyse op Nederlandse scholen. Leraren Nederlands en Engels droomden ervan omringd te zijn door ademloos luisterende leerlingen. Maar dat enthousiasme ebde snel weg, om maar eens een waterwoord te gebruiken.
Inmiddels leggen we ons neer bij het onvermijdelijke: poëzieleesgroepjes zijn verleden tijd. Dat we ons wél druk maken over het gebrek aan aandacht voor poëzie, is terecht.
Er bestaat een rechtstreeks verband tussen aandacht en waardering. Ik pleit ervoor dat Meander meer gaat doen voor poëzie op school en een lans breekt voor meer poëzie in het curriculum van het voortgezet onderwijs. Ik heb het al eerder genoemd: gedichten lezen verbetert de leesvaardigheid van de lezer en is veel prettiger, spannender en efficiënter dan het lezen van de eindeloze non-fictie waar veel leraren hun leerlingen mee lastigvallen. We moeten de taal boven het thema plaatsen en wie goed leest, krijgt de inhoud automatisch mee. Bovendien scherpt het vaak aanwezige puzzelelement in gedichten het puberbrein.
Ik wil niet zo ver gaan om met vergelijkingen die verwijzen naar de watersnoodramp van 1953, het huidige peil van het poëzieonderwijs te typeren. Dus geen ‘het water staat ons aan de lippen’ of ‘het water slaat al over de dijk’. Er wordt immers meer gedicht dan ooit, er verschijnen steeds weer nieuwe bundels, poëziefestivals trekken veel bezoekers. En Nederlandse liedteksten zijn onverminderd populair. Toch is de situatie op scholen minder rooskleurig. Alleen een kleine groep leerlingen krijgt nog echt les in analyse. Maar wat moeten we ook, nu staatssecretaris Onderwijs Paul als superdoel van de onderwijskerndoelen formuleert: ‘Leesbaar schrijven en verstaanbaar spreken.’ Als het onderwijs al zo diep is gezonken dat beginsituaties tot kerndoelen worden verheven, dan resoneren andere dichtregels in mijn hoofd: vader, zullen we de zeilen maar strijken? Het wordt hem niet meer voor de nacht.
foto © Alja Spaan, Alkmaar, 18 december 2021
afbeelding klas © Pixabay
–