door Ko van Geemert
Eind vorig jaar kreeg ik een curieus boek onder ogen, althans dat vond ik. Het was een poëziebloemlezing: maar geen bestemming / gedichten over de oude dag. Volgens mij was dit de eerste dichtbundel die werd uitgegeven op therapeutische basis.
Het is een uitgave van het vermaarde Poëziecentrum in Gent, in samenwerking met CHARM, dat staat voor Consortium for Health Humanities, Arts, Reading and Medicine, en Amarant, een Gentse organisatie die als doel heeft kunst en cultuur toegankelijk te maken voor iedereen.
Oud worden, zo lezen we in het Voorwoord, lijkt synoniem voor ‘lijden, verdriet, verlies en nutteloosheid’. Daar wil men wat tegenover stellen, namelijk: ‘Teksten die elk op hun manier laten zien dat ook aan het einde van een lang leven poëzie en verbeeldingskracht hun plaats blijven hebben.’ Gedichten voor de oude dag dus, of die zich nu afspeelt ‘in een rust- en verzorgingstehuis of daarbuiten.’ Het streven is natuurlijk lovenswaardig: ‘Ook de oude dag verdient het om geplukt te worden’.
Ouderen zijn een niet te miskennen bevolkingsgroep in Nederland. Bijna 21% van onze inwoners is boven de 65 jaar. Dertig jaar geleden was dat nog 12%.
Wat ik me wel afvraag is dit: Wie moet die gedichten ter sprake brengen?
Ik stel het me voor: De meneer of mevrouw van de Thuiszorg (mocht dit fenomeen nog bestaan) komt over een poosje bij me langs en zegt: ‘Ha die meneer Van Geemert, het is weer tijd voor uw wekelijkse gedichtje. Wat zal het deze keer zijn? Vondel, Leopold? Of toch maar weer Alja Spaan?’
De bundel bevat gedichten van de usual suspects als Vasalis, Gerhardt, Herzberg, Kopland, Kouwenaar, Nooteboom. Met naar mijn idee vier verrassingen: Astrid H. Roemer, Antje Krog, Charlotte Mutsaers en Lidy van Marrising,
Het is jammer dat we niet te weten komen hoe de samenstellers tot deze keuze zijn gekomen. Waarom acht men het ene gedicht wel heilzaam voor ouderen en het andere niet? Ik begrijp natuurlijk heel goed dat het formuleren van een antwoord hierop geen eenvoudige klus is.
In 2022 interviewde ik op Curaçao voor de weekendbijlage Ñapa van de krant Amigoe een twaalftal ouderen over hun verleden en toekomst, onder de titel Dor hout.
Ik werd erdoor geraakt en besloot (online) deze levensvragen voor te leggen aan zo’n honderd mensen boven de 65 in mijn omgeving. Het resulteerde in het boekje Dor hout Bespiegelingen van 65-plussers over oud(er) worden en doodgaan.
Aan iedereen vroeg ik ook: Welke tekst, welk gedicht beeldt naar jouw idee de ouderdom het beste uit?
Een aantal had ik wel verwacht: Hersenschimmen van Bernlef, Van oude menschen, de dingen, die voorbij gaan… van Couperus. Maar er waren ook (voor mij) onbekende bij als De ontkenning van de dood van Ernest Becker (1924-1974), het gedicht ‘Voor mijn dochter’ van Joseph Brodsky (1940-1998) of Jaag je ploeg over de botten van de doden van de Poolse schrijfster Olga Tocarkzuk (1962).
Ik moet bekennen dat ikzelf ook nog wat boeken en schrijvers toevoegde, onder wie Jan Arends, Ad Zuiderent, Hans Vlek, Rutger Kopland (voor mij de meest aansprekende dichter van de laatste decennia) en Patty Scholten.
Deze sympathieke dichtcollega mocht ik in 1992 de Plantage Poëzie Prijs uitreiken. In 2019 overleed ze, op 73-jarige leeftijd.
Hier haar gedicht ‘De laatste gast’:
‘k Was sterk en jong. Geen mens die mededeelde
dat ik ooit oud en gammel worden zou.
Ik dacht alleen: bejaarden zeuren gauw
over hun makken, echte, ingebeelde.
Opeens was het zover. Ik had een weelde
aan blonde krullen, die verflensten grauw.
Pijn in mijn rug als ik een reistas sjouw.
Verdoemd de tijd die spataders penseelde.
Er is een oplossing. Elk mens wordt tachtig,
maar zonder ziektes, kwalen, iets verdachts.
En daarna sterven we spontaan, eendrachtig.
Een groots verjaardagsfeest. Men speecht welsprekend.
De laatste gast komt pas om twaalf uur ’s nachts.
Het is de dood. Je hebt op hem gerekend.
–