drie meisjes hurken bij de gedachte
dat alles onderweg is geweest
naar het punt waarop de man met het kind
de straat aangaat en de halve vrouw
aan een raam staat. terwijl een transistorradio
ze hurken alle drie, de meisjes. opdat het onderweg zijn
ophoudt – dat alles hiernaartoe onderweg is geweest
wil niet zeggen dat de aankomst reeds
veel blijft buiten beeld – maar ze hurken
drie meisjes hurken. omdat ze vrezen dat het punt
– waarop de man, de vrouw, het kind – op een rechte
lijn ligt. dat het onderweg, een verder weg
is. dat een gat, een put zal worden, waarin een man
zelfs geen boom wil begraven
ze bouwen kastelen. graven kurkdroge grachten. planten
bomen uit blokken op één groot karton. ‘draagbaar land’ –
zegt de man – ‘jij kan kiezen waar op aarde.’ het kind vraagt
of het echt op de wereld. of het niet verder en breder
of het echt ergens. of dat moet
de man knikt
‘aan een haak in de hal’, zegt het dan
het kind weet dat in werkelijkheid veel meer
dan de man bedenken kan. maar
‘aan een haak in de hal’, zegt het. de man
staat op. draagt het land
de kamer uit
hij legt haar op tafel. vouwt de voortdurende
vrouw dicht. dicht. dicht. gesloten
zij plooit als vanzelf weer open
in jaren glad gehouden plooien ziet hij
dat hij haar niet langer in kokers kan
dan bekleedt hij met haar wat onder
zijn voeten ligt. opdat zij hem zou willen dragen
grond wil zijn waarin hij zijn bomen
kan begraven. hij door haar straten
met een hand in zijn hand
zij is geen land- maar wereldkaart
in haar is er geen aankomst
Uit: Shari van Goethem (2016). Een man begraaft een boom. Uitgeverij Vrijdag