‘Naar Lublin gaan naar waar dan ook’
door Hans Puper
Die onvermijdelijkheden is de tiende bundel van Jan Baeke. Op de omslag staat een foto van een halfvol (halfleeg?) glas dat kantelt op de rand van een tafel. Er is nog iets wat opvalt: de bladzijden voor het titelblad en na de aantekeningen zijn zwart en voor de derde afdeling staat er ook een. Bij elkaar lijkt dat weinig goeds te beloven.
Wie Baeke een beetje kent, zal zich waarschijnlijk afvragen hoe je de titel moet interpreteren: niets is vanzelfsprekend bij hem, en zeker de taal niet. Gaat het om die onvermijdelijkheden? Of ‘die onvermijdelijkheden? Een gelaten constatering kan ook: ‘Ach, die onvermijdelijkheden, wat doe je eraan …’. De conclusie aan het slot van het gelijknamige prozagedicht houdt het open: ‘Naar binnen gaan en buiten zingend mooier maken jezelf of de wereld vergeten niet kunnen vergeten en daarom die onrust die melancholie die verslagenheid die onvermijdelijkheden.’ Er staan geen leestekens in deze zin, en daarom zijn hier zowel die onvermijdelijkheden als die onvermijdelijkheden mogelijk. Hoe dan ook: in de bundel behandelt hij er verschillende, zoals oorlog: ‘het is nog altijd Kharkiv, Kabul, Aleppo, de vuilnisbakken hoog en stil / de kisten leeg en donker’. Is het ooit anders geweest? Al even onvermijdelijk is het verlies van dierbaren. En tijd valt niet terug te draaien: denk niet ‘dat het geluid / van klokken / een uur teruggezet kan worden’. Een mooie formulering, die op zichzelf zou kunnen staan als een aforisme.
Terug naar het prozagedicht. Naar buiten gaan – de werkelijkheid betasten – vergt een adequate taal, maar vindt die maar eens. De dichter verbeeldt dat door middel van reisdoelen van hemzelf en die van ‘de anderen’. Wat hijzelf beoogt, ligt niet direct voor de hand: ‘Naar Lublin gaan naar waar dan ook om de jaren te tellen de zonden de dochters de doden de gebeden de aardappeloogsten van vorige eeuwen’. Die anderen lopen over platgetreden paden, zij gebruiken clichétaal, zij ‘weten [niet eens] dat ze zonder zinnen zitten en maar roepen: naar Rome gaan naar Londen of Berlijn.’ Baeke gebruikt die geografie vaker om de relatie tussen taal en werkelijkheid te verbeelden. In dezelfde afdeling als het prozagedicht zien we de ik ‘naar de weg [lopen] / waarlangs borden staan met namen die in de verte / werkelijkheid geworden zijn.’
De bundel bestaat uit vier afdelingen. Zoals gezegd zijn de bladzijden voor het titelblad en na de aantekeningen zwart; daartussen staan de wrange onvermijdelijkheden die bij het leven horen. Dat er voor de derde afdeling ook een staat wordt snel duidelijk. Hij is opgedragen aan de geliefde van de dichter, Marrigje de Bok, die in 2021 overleed. De dood is onherroepelijk, de tijd valt niet terug te draaien. En verdriet is niet in woorden te vatten, schrijft hij verderop in de bundel: ‘Ik zit met al die aantekeningen waar ergens iets in te vinden is / dat over verdriet gaat maar het verdriet zelf niet kan zijn.’ Dat is niet alles. De dichter stelt zich een droom van zijn vrouw voor, waaruit een grote verlatenheid spreekt, die natuurlijk ook geldt voor hemzelf: ‘vanwege de aardbeving in je droom zijn / de huizen waar onze zinnen uit bestonden ingestort’.
Ook de lezer ervaart de gebrekkigheid van taal, want soms zijn de gedichten moeilijk te doorgronden – voor mij althans. Vroeger was het allemaal een stuk makkelijker, moppert de dichter:
Iedereen sprak een taal zonder stress, zonder moeite, vroeger, toen alles
op zijn plaats viel en wat in het zuiden gold in het noorden van het land
hetzelfde betekende.
En nu? In de steden begint alles op drift te raken, de tijd
wordt met voeten getreden. Er is geen verschil meer
tussen de verschillende momenten van de dag.
Te veel mensen zijn vrijgelaten om te doen wat ze willen.
Een ondubbelzinnig ik bestaat ook al niet, zoals we lezen in ‘Reëel bestaand optimisme’, een van de beste gedichten van de bundel. Het is schijnbaar luchtig, enigszins ironisch. Het gedicht beslaat een bladzijde, maar ik citeer het in zijn geheel. Een of meer afzonderlijke strofen zouden in dit geval niets duidelijk maken.
Reëel bestaand optimisme
Op een zonnige morgen, persoonsverwisseling.
Slaperig eerst, wat kan je in bed verwachten?
. De eigenschappen van deze tijd?
De winter is allang op z’n retour. We hoesten niet eens meer met overtuiging.
. Dit cirkelt door ons hoofd, de slaap zoekt hoeken in het lichaam
. om niet helemaal in de dag te moeten verdwijnen.
Lig ik nu nog naast mezelf? Ben ik meer door elkaar dan ik dacht?
. Nu pas herken ik mijn stem.
De ouderdom, zegt dit andere ik, heeft mij eenzaam gemaakt.
Het gesprek gaat meteen een heldere, kille fase in. Daar past een beeld bij.
Overal lonken leestekens, wat doen we met onze lichamen als we weggaan?
Nemen we ze mee? Zal ik uiteindelijk leren kennen wie ik nu ben, echt leren
kennen bedoel ik, dat ik zelfs de plekken kan aanwijzen
waar ooit wonden zaten?
Doen of snappen.
Als we voor het raam staan, wat we zonder na te denken doen, doen we
of we alles zien en alles herkennen. Twee onbekenden in een onbekende
werkelijkheid.
Dat dit allemaal gratis is!
. De betekenis van het woord is het gebruik ervan.
. Jij?
. Nee, Wittgenstein.
Gek eigenlijk – we zijn zomaar het heden geworden.
Of een vondst voor later, iemand heeft ons in een kantlijn gekrabbeld.
We lijken op los zand te leven. Is poëzie het middel om enigszins grip te krijgen op de werkelijkheid? Misschien. Het moet in ieder geval niet als in de volgende strofe:
Toen hij mij had uitgelegd hoe we de wereld moeten zien
het geld, de werkelijkheid, het goed en het gelijk
wat ook te berekenen viel, naar uitslag, kosten en verdiensten
vroeg ik hem of dat de bedoeling was, wat precies, vroeg hij toen
Zulke opinies: van tijd tot tijd word je daarmee geconfronteerd, onvermijdelijk.
—-
Jan Baeke (2025). Die onvermijdelijkheden. De Bezige Bij, 86 blz. € 22,99. ISBN 9789403135366