LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

What’s in a name?

20 mei, 2025
door Romain John van de Maele

 

 

In Romeo and Juliet (1597) formuleerde William Shakespeare (1564-1616) een bekend geworden vraag, waarvan het antwoord meestal niet meer geciteerd wordt: ‘What’s in a name? That which we call a rose by any other name would smell as sweet.’ Het lijkt erop dat Shakespeare een positie innam tegen het nominalisme en meer belang hechtte aan het essentialisme: ‘Dat wat we een roos noemen, zou met elke andere naam even heerlijk ruiken.’ Op die manier werd ook de Latijnse uitdrukking ‘Nomen est omen’ – een naam is een (voor)teken – van de schrijftafel geveegd. Terecht? Tegenover de stelling dat een naam een voorteken is, werd al in de oudheid gereageerd met een andere uitdrukking: ‘Nomina non valent’, of namen hebben geen gezag. Hoe dan ook, Shakespeare had even goed ‘What’s in a word?’ kunnen schrijven, want een naam is een woord waarmee men een persoon aanduidt of een woord dat naar een begrip of een ding verwijst en vervangen kan worden door een verwijswoord. Wanneer Shakespeare’s vraag zonder zijn antwoord wordt geciteerd, impliceert het citaat meestal dat woorden en namen er niet toe doen. Voor Socrates was niets minder waar, want volgens hem wordt ons bestaan gedragen door woorden, een inzicht dat Jean-Paul Sartre (1905-1980) heeft verwerkt in zijn autobiografisch werk Les Mots (1964), in het Nederlands De Woorden. Memoires van een mislukt wonderkind (1981). Ook in het Evangelie volgens Johannes, meer bepaald in Het vleesgeworden Woord (1-18) werd aan het belang van het woord herinnerd: ‘In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God. // Dit was in den beginne bij God.’ ‘In den beginne’ betekent de fundamentele oorzaak van alle zijn. Men hoeft niet gelovig te zijn om onmiddellijk te begrijpen dat het woord in het creationistisch wereldbeeld een doorslaggevende rol heeft gespeeld.

Deze kleine storm in een glas water, waarin ik stellingen en tegenstellingen met elkaar heb laten botsen, maakt duidelijk dat categorische uitspraken over de gedachtewereld en poëzie altijd aan het wankelen kunnen worden gebracht, en ze hoeven niet eens zo fundamenteel te zijn als ‘In den beginne was het Woord’. Zonder het wellicht zelf te beseffen, hebben essayisten die zich met poëzie hebben beziggehouden zo nu en dan toch categorische definities gebruikt. Gedichten en wetteksten vereisen het gebruik van het juiste woord, een woord met een betekenis die samenvalt met de strekking van een gedicht of een wetsbepaling. Hoewel zowel doodslag als moord een doding impliceren, zijn ze voor het Belgische strafrecht geen synoniemen. Dichters weten dat ze om ritme, rijm en melodie aan te passen, in een of meer versregels gebruik kunnen maken van woorden die deel uitmaken van een substitutieset. Maar de woorden van een substitutieset zijn slechts bij benadering equivalenten. In het zeer lezenswaardige essay Alle poëzie dateert van vandaag (2010) stelde de gewaardeerde en vaak gelauwerde dichter Charles Ducal (°1952): ‘Een gedicht is een tovertruc, een klein mirakel.’ Die twee woorden passen absoluut niet naast elkaar: een mirakel is een zeldzaam verschijnsel, een tovertruc kan vaak worden herhaald en houdt geen rekening met de waarheidseis waaraan poëzie als uitvloeisel van een filosofische bezinning of meditatie moet beantwoorden. Een mirakel heeft een verheffende, transcendentale strekking, een tovertruc is een aardse aangelegenheid en leidt tot ontgoocheling als men de truc heeft ontdekt. Als kunstverschijnsel wordt poëzie verondersteld zich op het ware, het schone en het goede te richten.

Ducal schreef ook: ‘Ik ben geen grote fan van het nieuwrealisme [sic]. Het is me meestal te doorzichtig, te cabaretachtig, te zeer gericht op vondsten en pointes…’ Dat commentaar volgde op het gedicht ‘Zoals je binnenkwam en dag zei’ uit de bundel De lenige liefde (1969) van Herman de Coninck (1944-1997). De gedichten in de bundel waren inderdaad cabaretachtig en gericht op vondsten. Maar volgens Ducal is ‘Zoals je binnenkwam en dag zei’ een complex gedicht. Het eindigt als volgt: ‘zo ging je ook weer weg, trok / enkele veel te dunne woorden / van afscheid om je heen / en rilde.’ En precies het laatste woord, ‘rilde’, ‘dit ene, bijzonder suggestieve woord’ zorgt ervoor dat het gedicht blijft doorwerken. Charles Ducal bedenkt meer dan één verklaring voor het rillen, maar hij geeft toe dat hij zelf niet weet welke verklaring de meest adequate is. Het hele betoog doet vreemd aan: nieuw realisme spreekt de essayist meestal niet aan, maar hij prijst toch het cabaretachtig gedicht omdat het de lezer in de greep houdt met dat ene afsluitende woord. Eerlijk gezegd, er is niets mis met cabaret en evenmin met nieuw realisme. Maar wanneer van de twee a priori één vlag wordt gemaakt, dan dekt die vlag noch de ene, noch de andere lading. Er zijn heel wat gedichten van Roland Jooris (°1936) en Daniël van Ryssel (1940-2024) die geen tovertrucs nodig hadden en evenmin cabaretachtig waren. Toch overtuigen ze als poëtische verwoording. Ik denk aan: ‘onkruid en blaren / in de avond verbranden / en met de hand op de hark / tegen de onbewogen schommel / naar de veinzende as / en de rook staan staren / verkrampt getekende gebaren’ van Daniël van Ryssel, waarin de contingentie ‘verkrampt’ opstijgt in ‘getekende gebaren’.

Dacht Charles Ducal wellicht aan De Conincks vroeg poëticaal credo – ‘Ik schrijf poëzie, omdat dit bij uitstek het genre is, waarin men een taalfragment door vormelijke isolatie een bijna levensvreemde schittering en intensiteit kan geven, hoe dicht het leven er ook in benaderd wordt. Het is mij om dat zeldzaam soort bedrog te doen’ – toen hij het over een tovertruc had? Bedrog en tovertruc liggen in elkaars verlengde. Woorden doen er werkelijk toe, zowel in de poëzie als op de bühne.

 

 

afbeelding Romeo and Juliet

 

     Andere berichten

Halfstok

door Rogier de Jong   Dit jaar is het tachtig jaar geleden dat de Tweede Wereldoorlog ten einde kwam, een gruwelijke wereldbrand met...

Hier zijn we

door Jan Loogman     Als ik bij jou ben / weet ik niet meer / waar ik ophoud / en jij begint. Het is me wat, dit samenzijn dat...

Readymades

door Ko van Geemert   1. Als ik dit schrijf, bevind ik mij op Curaçao, zoals vrijwel elke winter. We wonen in Amsterdam. Op een...