Een uitgelezen veldboeket
door Taco van Peijpe
–
–
De jury van de Herman de Coninckprijs 2025 heeft uit de ingezonden bundels een bloemlezing samengesteld van 44 gedichten die haar ‘wisten te overtuigen, te ontroeren, te verrassen, te verwarren’, zoals het voorwoord van de redactie zegt. Dat voorwoord verdient aandacht als richtlijn voor het lezen van poëzie.
Bij het lezen van bijna honderd bundels aan één stuk raakte de jury doordrongen van het besef hoe belangrijk poëzie is voor de mensen die, gedreven door uiteenlopende emoties, zich vele uren grote moeite getroosten om ‘woorden zo te ordenen dat ze niet alleen iets betekenen maar ook iets nieuws tot stand brengen’. En: ‘Als je zonder vooroordeel leest, dan ontkom je niet aan een gevoel van ontroering.’
De redactie doet openlijk een poging de hachelijke vraag te beantwoorden waaraan zij een ‘goed’ gedicht herkent: ‘een eigen en eigenzinnige blik, een gevoel van noodzaak, een gedurfde en onverwachte verwoording, een vervreemding van het bekende, een vormvaste emotie.’ Vanuit die visie heeft de redactie een zeer gevarieerde bloemlezing van uitgelezen gedichten samengesteld. Traditie en experiment, studiekost en luisterpoëzie, lyriek en prozapoëzie komen allemaal aan bod.
Bij mijn keuze voor deze bespreking heb ik me niet alleen door mijn eigen voorkeur laten leiden maar ook door een poging de grote verscheidenheid tot zijn recht te laten komen. De overgrote meerderheid van de 44 dichters komt hier niet aan bod en ontkomt daardoor aan het onrecht dat ik de wel besproken dichters aandoe door vaak fragmentarisch te citeren uit gedichten die ook nog eens uit de context van de bundels zijn gelicht.
Het volgende titelloze gedicht van Astrid Lampe munt uit in originaliteit en eigenzinnigheid.
op het kussen slaat verveling toe:
zen
–
hoe blijf ik weg bij de wraakporno van de arabische prins
in chippendalestijl
de oorlog wordt gestreamd
na het uitbrengen van vuur snel andere positie
–
ik wil me niet aan jou bekendmaken
het kussen met goudgalon de scherpe vouw in een pyjama
je weet al snel te veel van mij
–
klimaatambities schuiven als aardplaten over elkaar heen
wij slijten hard in aanloop naar
–
de zachte landing op leeuwenpootjes
De eerste strofe ademt een sfeer van luxe, gelatenheid, spleen. Beelden ontleend aan een weelderige inrichting keren terug in de tweede strofe (‘chippendalestijl’), de derde strofe (‘goudgalon’) en de slotzin (‘leeuwenpootjes’). In de tweede en derde strofe verschijnt tegenover de ik een ander, die niet te nabij moet komen. Er is sprake van conflict (‘oorlog’), na contact is wegduiken het devies. Met de vierde strofe weet ik geen raad. De ‘klimaatambities’ en ‘aardplaten’ lijken uit een andere tekst te komen. Schuilt hierin verholen maatschappijkritiek in samenhang met ‘ingevlogen…oorlog…landing’? Aan het slot komt alles op zij pootjes terecht. Waarom slaat de opgebouwde spanning om in een liefelijk slot? zo blijf ik mij afvragen. De beelden en het taalgebruik in dit gedicht zijn bijzonder. De ‘arabische prins in chippendalestijl’ vind ik een sterke vondst die mannelijke ijdelheid vrolijk samenvat in drie woorden die bij mij associaties oproepen met Duizend en één nacht, antiek meubilair en mannen-striptease (de Chippendales). Verrassen en verwarren doet dit zorgvuldig gecomponeerde gedicht zeker, maar het overtuigt mij niet helemaal. De vierde strofe verbreekt de betovering en zet me aan het denken.
Jesse de Gruyter presenteert een andersoortige eigenzinnigheid in ‘XII’, een gedicht van 163 uiterst korte verzen, die veelal slechts één woord bevatten. De constructie is opgebouwd uit enkele hoofdzinnen, waarvan er vijf gelijkluidend beginnen met ‘je zal’, met daartussenin een groot aantal afhankelijke bijzinnen, die elk weer grotendeels uit opgesomde elementen bestaan. Het begint aldus: ‘je zal / last hebben / van / slapeloosheid / evenwichtsstoornissen / flatulentie / achtervolgingswaanzin / tandpijn / allergisch zijn / voor / (…)’. Een rappe voordracht van de bizarre woordenreeks laat deze poëzie pas goed tot zijn recht komen, vermoed ik.
De door de jury gewaardeerde ‘vervreemding van het bekende’ manifesteert zich in veel van de geselecteerde gedichten. ‘DE BALLADE VAN DE TEERLING’ van Allard Schröder levert een mooi voorbeeld. Ik citeer de eerste, tweede, zevende en laatste (elfde) strofe.
–
Ergens op een terras geworpen en alleen omgeven
door witte, kiezelige geuren die maar niet willen
verleiden, vergeefs hopend op een ongewisse zoele wind,
die me zal optillen om me weg te dragen, het onbekende in,
–
ben ik achtergebleven – een sleetse ober, steelse knecht
van twee meesters, toont me de kaart van het huis.
Intussen verdampen er zonnen, bevend in de verste verten,
lichtjaren van hier; ik zal het met de ober moeten doen,
–
(…)
–
Met besliste boodschap buigt de ober zich voorover,
het land dat ik zoek, staat op kreupele palen,
zegt hij, een land dat zachtjes kreunt en kraakt
onder het zuur en het zout – wist u dat, meneer?
–
(…)
–
Mijn blik stroomt vol met een hemel die mijn huis niet is,
al woon ik er – wat als een ander tussen de sterren nu hetzelfde denkt?
De ober buigt zich bezorgd naar me toe.
‘Zal ik de televisie aanzetten tot de bestelling komt?’
Hunkerend naar de wereld van zijn verbeelding ziet de ik zich in de toevallige alledaagsheid van een terras geworpen, als een dobbelsteen op het speelbord. De tweede strofe voert een Commedia dell’Arte-figuur ten tonele in de gedaante van een afgeleefde ober. De menukaart die hij toont zou ook een landkaart kunnen zijn, zo zal weldra blijken. Vervolgens krijgt de ober diabolische trekken, met vaste overtuiging toont hij een weinig aanlokkelijk perspectief van verval en narigheid, in plaats van de lokkende verten waar de klant van droomt. Deze moet in afwachting van ‘de bestelling’ maar genoegen nemen met wat toevallig op tv is en wat hij vanaf het terras vast niet kan zien. Een geestig, spannend en verrassend gedicht.
Verrassend en vervreemdend vind ik ook ‘ORIZURU’ (dat is een origami-kraanvogel) van Yanaika Zomer. Het begint met een later herhaalde intrigerende zin: ‘Je kunt een vrouw maximaal zeven keer vouwen / voordat ze niet meer meebeweegt. Dat heb ik onderzocht. / ‘ Speels maar met een ernstige ondertoon klinkt het zes regels verder: ‘Zelf ben ik al kraanvogels geweest, een kikker / die echt kan springen en een modulaire kubus / om je geheimen te bewaren, je trouwring of iets anders / dat je liever achterwege houdt.’ Aan het slot wordt de waarschuwende eerste zin herhaald en als volgt toegelicht: ‘Je vindt haar hysterisch, een kenau, onvrouwelijk / omdat ze weigert en verwijt haar de vorm waarin jij haar houdt. / Onthoudt dat wanneer je verwacht dat ze glimlachend schikt. / De lijntjes rond haar mond zijn de allereerste vouw.’ Een indringende boodschap, op een originele, poëtische wijze gebracht.
Ook de ‘vormvaste emotie’ van lyrische gedichten is ruim vertegenwoordigd in de bloemlezing. Lieve Desmet zingt aldus.
–
Kom bij dauw en buig hier onder stapelwolken
in je mooie verenkleed waaronder ik graag school.
Lees mijn naam in steen.
–
Ik ben niet langer van gewicht,
sla mijn ogen niet meer neer,
als deze oude muur werp ik schaduw.
–
Kom en biecht zo nodig, eet je boterhammen,
breek als in je kindertijd.
Ik zal horen hoe je bloedt, mijn naam roept.
–
Ik help je ons verloren brood te kneden
help een bres te slaan.
–
Ga dan na de buien huiswaarts,
kom terug
tot je mij kunt missen met pantoffels aan.
De titel lijkt naar een openbaar monument te verwijzen, maar de muur in kwestie is een oude muur en het gedicht toont een intieme relatie tussen individuele personen. Vanuit een ingebeeld toekomstig graf wordt een geliefde troostend toegesproken. Er komt een tijd dat de huilbuien over zijn en de achterblijver zelf het leven aan kan, als het ware op zijn sloffen. Ik beluister in dit ontroerende gedicht een nagalm van de zanger Leopold : ‘O, als ik dood zal, dood zal zijn / kom dan en fluister, fluister iets liefs, / mijn bleke ogen zal ik opslaan / en ik zal niet verwonderd zijn.’
Deze bloemlezing biedt een grote rijkdom aan gevarieerde hedendaagse poëzie van hoog niveau. Voor wie nog niet overtuigd is citeer ik nog een openingszin van Myriem El-Kaddouri uit haar gedicht ‘ONTWAKING’: ‘Geef me een ochtend onaangeraakt, / waarin alles naamloos is, / nog voordat mijn huid haar kleur oogst, / mijn taal haar klank krijgt’. En een slotzin van Nel Buyst uit haar gedicht ‘ZOET WATER’: ‘Er zijn geen lijnen die niet kronkelen of vertakken.’
____
Bloemlezing – de 44 beste gedichten van de Herman de Coninckprijs 2025. Behoud de Begeerte / PoëzieCentrum, 72 blz. € 5,00. ISBN 9789056552428