LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Onno Kosters – Achter het glas

18 jun, 2025

Meegesleept door de taal

door Taco van Peijpe




Achter het glas is de zesde bundel van dichter en vertaler Onno Kosters, die in 2012 de Turing Nationale Gedichtenwedstrijd won. De titel, ontleend aan één van de gedichten, verwijst naar de glazen schermen (ramen, spiegels, navigatieschermen, spatschermen, een vissenkom) die in veel van de gedichten een rol spelen.

De meeste gedichten zijn al eerder gepubliceerd, een indeling in afdelingen ontbreekt. De inhoudsopgave vermeldt 28 titels, maar het aantal gedichten is een veelvoud daarvan, omdat onder de meeste titels verscheidene onderling samenhangende gedichten staan. Veelal neemt de dichter de lezer mee in zijn gedachtestroom, reflecterend op het eigen bestaan en het dagelijks leven om hem heen. Met originele vondsten weet Kosters de mogelijkheden van de Nederlandse taal uit te buiten. Graag brengt hij een twist aan in bekende uitdrukkingen: ‘Wie het wint mag het zeggen’ (p. 29); ‘Een man een man een moord een moord’ (p 23); ‘Waar geschept wordt wordt geschapen’ (p. 13). Ongrammaticale zinnen, dubbelzinnig woordgebruik en nieuw gevormde woorden verhogen het taalplezier. Terloops en onopvallend worden andere dichters geciteerd (Gorter, Van Ostaijen, Van Randwijk, Eliot).

Op het eerste gezicht leek mij deze poëzie moeilijk te doorgronden, maar na een paar keer herlezen liet ik de vergeefse speurtocht naar diepere betekenis varen om onbekommerd te genieten van het meeslepende ritme, de scherpe observaties en het vaak verrassende taalgebruik.
Het opruimen van een verlaten kermisterrein wordt als volgt beschreven (p. 47, tweede strofe): ‘In oplichtende hesjes, barrevoets, / prikken de ontastbaren restanten / van de niet te winnen afvalrace bijeen’. Hier wordt de taal verrijkt met een nieuwe betekenis van ‘afvalrace’. Terloops stipt dit fragment de hopeloosheid aan van de vervuilende consumptiemaatschappij en het povere bestaan van de vuilopruimers, met een toespeling op de onderste Hindoe-kaste van onaanraakbaren, hier speels ‘ontastbaren’ genoemd. Elders krijgt het werkwoord ‘herbergen’ de betekenis van ‘het vormen van een berg’ (p. 66, eerste strofe): ‘Door de gaten in het dak / valt zonlicht op het stof / dat herbergt.’

In originele bewoordingen weet Kosters uiterst compact een beeld te schetsen of een pakkende gedachtenkronkel neer te leggen: ‘daar slaat een man, hij heeft geen naam, / de hoek om, kijkt in eigen kraag, // ’ (p. 7 derde strofe); ‘Ik zit dat zo te zien omdat ik niets.’ (p. 39, derde strofe); ‘als we niet blijven / houdt het op waar het gaat’ (p. 51, laatste strofe).

Ongeveer de helft van de bundel bevat lange gedichten, die drie of meer pagina’s beslaan. Ze behandelen een stadswandeling, een lange autorit, een zwerftocht over de kermis, de belevenissen van een hoofdpersoon. In deze categorie past ‘De weg naar de lift’, dat aldus begint:

Je vraagt je af,

schepje in je weitas,

landkaart zo groot als het land opgerold in je hand,

staf
tegen de stenen tikkend
met een geluid
dat op slijtage duidt.

(…)

In de loop van de wandeling worden de eerste twee regels nog vier maal herhaald, zodat ze gaan klinken als een magische formule. Bij de liftschacht van de eigen woning gebruikt de wandelaar het schepje als breekijzer: ‘Je wrikt de deuren open. // Je graaft je af’. Een intrigerend gedicht waarin iemand op zoek gaat naar zijn eigen innerlijk, zo denk ik.

In een klein epos, getiteld ‘Loper’ bezingt de dichter zichzelf met een mengeling van trots, weemoed en milde spot. De held ontwaakt in een hotel, gaat voor de spiegel staan en toont ons zijn naakte lichaam in lyrische bewoordingen, vanaf de voeten tot de kruin beschreven zoals de Sulamitische danseres in Hooglied 7. Dat de held Onno Kosters zelf is blijkt duidelijk: ‘zie de met Turinggoud bekroonde / als genereus omschreven buik’ (p. 61). Hij verorbert zijn hotelontbijt, stapt in een ‘klaarstaande Hummer Viagra’ en wordt door een mysterieuze waard bij de begraafplaats afgezet. Op zijn verdere tocht draait het ‘vooral om de leegstaande vellen, / die hij moet gaan vullen / of schromeloos soms / bij gebrek aan meer of beter / met witregels moet stillen.’ (p. 63). Ten slotte volgt hij niet langer een spoor, maar ’trekt het spoor door de vliedende ruimte, / door de middelpuntzoekende tijd.’ (p.64). Bloemrijke metaforen en toespelingen op Homerus (de hiel van Achilles, een door de voedster verzorgde beenwond, een bij de jacht opgelopen litteken) ondersteunen het episch karakter van dit gedicht. Deze poëzie is verrassend, welluidend en soms geheimzinnig, maar toch mis ik iets omdat ik er niet emotioneel door geraakt word. Tussen alle mooie en geestige taalvondsten lijkt er weinig ruimte overgebleven om het gevoel van de lezer te bespelen.

Het bovengenoemde gemis doet zich (voor mij althans) bij de meeste gedichten in deze bundel voelen. Een paar keer trekt Kosters een ander register open, zoals de volgende voorbeelden laten zien. ‘Achter de schermen’ is een ode aan het landschap, leesbaar gemaakt in cortenstaal langs het Bunkerpad in Bunnik.

ACHTER DE SCHERMEN

Half verhard meanderend door graslandschap
windt zich in drie vervlochten stapsporen vertakt
een pad waarin de waterveste werd verkapt.

Hoor wanneer je loopt wat als je stilstaat ontsnapt

Een eeuwenoude hemel stapelt wolken rond een fort,
bolt als een hand die in zijn schepping even stokt.
Daaronder kun je schuilen als het avond wordt.

Snuif wanneer je loopt de geur van land en water op

Waar op de horizon een vogel naar een vliegtuig kijkt,
een reiziger eenmalig naar bestemming stijgt,
waar land en lucht met elkaar stroken – stolt de tijd.

Kijk niet wanneer je loopt aan wat vervliegt voorbij

De laatste regel van de eerste strofe vat in enkele woorden samen dat er een pad gekapt is boven een ‘verkapte’ vesting. De derde strofe roept een natuurbeeld op. In de ‘eeuwenoude’ wolkenhemel kan een beschermende scheppende hand gezien worden. Hier kun je schuilen voor gevaar ‘als het avond wordt’. De vijfde strofe legt een verbinding tussen de eeuwenoude natuur en hedendaagse techniek door de vogel die kijkt naar een opstijgend vliegtuig. Vervolgens wordt de tijd stilgezet. Met de rustige sfeer van het landschap harmonieert de symmetrische strofebouw in drie terzetten, afgewisseld door drie éénregelige strofen waarin de lezer wordt aangespoord de geluiden, geuren en beelden uit de omgeving op zich in te laten werken. Een prachtig staaltje ‘Hollandse’ poëzie in voor het algemeen publiek toegankelijke taal.

Het volgende gedicht vind ik heel mooi en gevoelig.

HET LEVEN DAT DOORGAAT EN HET LEVEN DAT NIET (IV)

Twintig jaar geleden
dat je het verliet,
een duister woud in liep,

een barre weg
de diepte in,
varend latend alle hoop.

Een constant dwaallicht
in de ooghoek
van ons doorgaan.

Een blanco baan die jij

om ons beschrijft om ons

te doen denken.
Aan waarover je moest zwijgen.
Aan wat blijft

De rouw om een dierbare, die lang geleden het leven verliet, is samengevat in uiterst sobere bewoordingen. Het romantische beeld van een weg door een duister woud, de diepte in, schept een verstilde sombere sfeer. Aan het eind van de tweede strofe varieert de dichter op het bekende vertaalde citaat uit Dante’s Inferno. ‘Laat alle hoop varen’ wordt hier ‘varend latend alle hoop’. De overledene laat niet alleen de hoop varen maar begeeft zich ook varend naar de onderwereld. Dit versterkt bij mij de indruk dat deze persoon uit eigen beweging het leven heeft verlaten.
Anderen gaan door met hun leven, met een zijdelingse blik op de nagedachtenis, met inbegrip van iets dat verzwegen moest worden (derde t/m laatste strofe). Er staat geen woord teveel in dit indringende gedicht, de boodschap is pregnant vervat in onaffe zinnen. ‘Twintig jaar’ wil zeggen: ‘Het is al twintig jaar geleden’. De slotzin maakt duidelijk dat het langdurige tijdsverloop er niet toe doet. De interpunctie is veelzeggend. In de laatste twee strofen staat achter ‘om ons // te doen denken.’ een punt. Wij worden zonder meer aangespoord tot nadenken. Waarover, dat blijkt pas in de volgende zin. Het gaat om ‘wat blijft’ en daarachter wordt geen punt gezet.

Een gevoelige noot in een bundel vol meeslepend taalplezier.
____

Onno Kosters (2025). Achter het glas. Atlas Contact, 80 blz. € 22,99. ISBN 9789025476885

     Andere berichten

Frank Pollet – Polletanië!

Frank Pollet – Polletanië!

Het land van een dichter door Tom Veys - - In Polletanië! krijg je als lezer een ruim lyrisch beeld met veel thematische gedichten. De...