LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Dichten en Denken. Wat blijft, dat schenken de dichters.

27 sep, 2025
door Antoon Van den Braembussche

Elf fragmenten over ‘Dichten en denken’, die deel uitmaken van: Antoon Van den Braembussche, Out of the bleu. Aforismen op het snijpunt van filosofie en de poëzie. Volgend jaar te verschijnen.

Het boek is een poging om te denken vanuit van het ogenblik. De plotse ingeving. Het viert het proces van filosoferen zelf. Filosofie is hier niet alleen kennis, maar een actief proces van zoeken naar diepere inzichten en wijsheid, wars van  elke voorbedachtheid. Het gaat om flitsen van inzicht, poëtisch en filosofisch tegelijk. Het is een lofzang of een betoog dat de waarde, het belang en de schoonheid van de filosofie belichaamt. Het benadrukt dat filosofie, als het “houden van wijsheid” (filo + sofia), ons helpt fundamentele vragen te stellen.

Elk aforisme roept een ruimte op – een soort overgang of scharniermoment – waarin een gedachte nog net niet gevormd is. Het is een denken in statu nascendi. Korte, krachtige, intense, stimulerende gedachten die de lezer aanmoedigen om mee te denken over de grote, fascinerende vragen, waardoor we een dieper begrip krijgen van onszelf en de wereld.

 

foto © Karin Borghouts

 

Dichten en Denken.
Wat blijft, dat schenken de dichters.

1
Poëzie versus filosofie. – Zou men poëzie kunnen omschrijven als datgene wat, in tegenstelling tot de filosofie, het begripsmatige, ja zelfs de taal zelf overstijgt? Datgene wat via de omweg van de taal uiteindelijk het niet-weten, het ondoorgrondelijke en het onuitsprekelijke vertolkt? Of om Maria Zambrano te parafraseren: “Is poëzie niet het woord dat langzaam doordringt in de nacht van het onuitsprekelijke? (…) Geeft poëzie niet een vorm aan wat nog geen vorm heeft gekregen, namelijk het visioen, het droombeeld, de schaduw, de vervoering zelf?”.

2
Het gedicht en het ondoorgrondelijke. – Bij het gedicht gaat het om een betekenis die niet helemaal te doorgronden is. Het gedicht is vanuit dit oogpunt zwanger aan betekenis, maar niet zoals een analyticus dit graag zou zien. Het is betekenis die zich eindeloos terugtrekt, steeds opnieuw verschuift, zich steeds opnieuw verstrooit, je als lezer altijd weer confronteert met een eeuwig uitstel. Het is deze onuitputtelijkheid aan betekenis die het gedicht, met name vooral ook grote poëzie, kenmerkt. Het verklaart tevens waarom we sommige gedichten steeds opnieuw blijven lezen en herlezen!

3
Poëzie als luidop zwijgen. – Men kan niet ontkennen dat filosofie bij momenten soms heel dicht de poëtische zeggingskracht benadert. Maar toch lijkt zij vooral te draaien om, zoals reeds gezegd, de denkkracht, het begrip, de kracht en de rijkdom van de redenering. Bij poëzie bevinden we ons echter altijd enigszins op de rand van het onzegbare. De oneindigheid is hier het gevolg van het onuitsprekelijke. Terwijl Wittgenstein een uitspraak doet over het onuitsprekelijke, raakt het gedicht in ons datgene aan wat in wezen onzegbaar is. Het gedicht maakt met woorden en de stilte (!) tussen de woorden het onverwoordbare voelbaar. Het belichaamt de paradox van het luidop zwijgen. Het knielt als het ware voor het onuitspreekbare. Vanuit deze optiek is de volgende uitspraak van René Char veelzeggend (!): “Un poète doit laisser des traces de son passage, non des preuves, seules les traces font rêver” (“Een dichter moet sporen nalaten van zijn doortocht, geen bewijzen, enkel sporen doen ons dromen”).

4
Het ontstaan van poëzie. – Poëzie ontstaat vrijwel altijd vanuit een diepe intuïtie, op het ogenblik zelf, zonder theoretisch kompas. Het gedicht genereert zichzelf vanuit een innerlijke drang, een extase waar de dichter slechts halfbewust bij betrokken is. Niet de dichter schrijft het gedicht, maar het gedicht schrijft zichzelf in de dichter. Het gedicht put hierbij uit een ooit gesmoord bewustzijn, een verborgen oerbron aan onbewuste, archetypische beelden.

5
Poëzie als voorgeborchte. – Filosofie gaat er prat op de werkelijkheid op begrip te brengen, al dan niet vanuit een alles verklarend idee. De dichter daarentegen houdt het, om met Hegel te spreken, bij de onmiddellijkheid van de ervaring. Of om Zambrano te parafraseren: “de dichters blijven trouw aan de dingen, trouw aan de eerste, oorspronkelijke, extatische en warme nabijheid, besloten om die nooit uit te wissen” .

6
Het gedicht heeft kelder nodig. – Door de extatische, halfbewuste oorsprong is het gedicht ook voor de dichters in eerste instantie onaantastbaar. Meer nog: niet zelden verkeren zij na het schrijven van een gedicht in een euforie, waardoor vrijwel elke zelfkritiek al bij voorbaat in de kiem is gesmoord. Dit is de reden waarom Paul van Ostaijen terecht schreef: “Een gedicht moet tenminste één jaar kelder hebben”.

7
De prelude tot het gedicht. – De prelude tot het schrijven van een gedicht is meestal niet euforisch van aard, wel integendeel. Vaak is er vooraf een droefgeestige stemming, die evenwel allesbehalve apathisch is. Men zou deze incubatie van het gedicht kunnen omschrijven als ‘alerte melancholie’.

8

De limieten van de interpretatie. – Bij Eluard las ik een prachtig vers dat eigenlijk geen interpretatie verdraagt: “L’amour choisit l’amour sans changer de visage” (“De liefde kiest de liefde zonder van gezicht te veranderen”). Dit vers verklaren of er uitleg aan verschaffen is de magie eruit wringen.

9

Belang van de poëzie: “Zonder poëzie zou de taal een grafkelder zijn”.

10
Poëzie als springplank naar het universele. – Hoewel poëzie bij de warme nabijheid van de concrete dingen blijft, vaak stevig verankerd is in de waarneming van de natuur, zich niet zelden laat inspireren door een bijzondere geliefde, heeft zij toch altijd een universele dimensie. Dit ene ding wordt het universele ding, deze ene berg wordt de eeuwige berg, het gezicht van de geliefde wordt het universele gezicht. De specifieke, reële aanleiding die aan de basis ligt van het gedicht, hoe gedetailleerd en fijnmazig ook geëvoceerd, is uiteindelijk slechts een springplank naar het universele, soms zelfs het transcendente. In dezelfde adem is poëzie eveneens een trapeze die van het tijdelijke naar het tijdeloze leidt. Een trap waarop het ogenblik het eeuwige omhelst.

11
Het gedicht en zijn wit omsluierde leegte. – Niets is zo belangrijk in de poëzie als de wit omsluierde leegte rond en tussen de woorden. Zonder deze leegte zouden woorden in het gedicht niet de dwingende, suggestieve, samengebalde betekenis verwerven die zo typisch is voor poëzie. Dat wat zich buiten de woorden bevindt dicht mede. Is er het geheim van, de sublieme grond, de grondeloze kern. Dit verklaart de droom van het volstrekt witte gedicht bij Mallarmé, een gedicht enkel en alleen gewijd aan de betekenisvolle stilte van het wit.

 

 

 

     Andere berichten

Hemelmeermin

door Rogier de Jong   In 2017 vond in mijn woonplaats Aardenburg in Zeeuws-Vlaanderen de eerste editie plaats van het kunstenfestival...

De eerste honderd (5) (intermezzo)

door Wim van Til   Het is een zaterdagochtend vroeg in 1967; ik zit in een enorm lokaal van de lokale christelijke muloschool. Die...