LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Interview Astrid de Keulenaar

16 okt, 2025

‘Gemaakt van water en taal’

door Ellis van Atten

 

Astrid de Keulenaar dacht als kind vaak ‘als ik de woorden had’. Ze observeerde mensen, dieren, situaties met een voorkeur voor wat afwijkt, spanning geeft, gek is of ontroert. Maar toen ze eenmaal de woorden ‘had’, kon ze er niet veel meer mee. Na haar emigratie naar Canada in 1988 kwam het schrijverschap tot leven. In 2024 kwam haar bundel Als water brandt uit, waarover Ali Şerik voor Meander een recensie schreef.

 

foto © Frans Sandbergen

 

Astrid, kun je iets over jezelf vertellen? Ik weet niet meer dan dat je dichter bent en een bundel hebt gepubliceerd.
Voor deze eerste vraag zou ik het liefst direct weg glippen tussen de regels door, een veilige aftocht naar elders. Onvindbaar, ongrijpbaar, zodat niets, geen woord, geen zin, geen beeld, mij kan vastpinnen tot wie ik zou zijn. Want misschien is dat uiteindelijk wel de grootste vraag en drijfveer die mij doet zoeken en schrijven: het niet weten.
Als jij zegt: ‘Je bent dichter’ dan denk ik direct: nee joh, ik doe maar alsof. Misschien schuilt mijn dichterschap in mijn onverdeelde aandacht voor wat zich nu aandient, in het zien en tevoorschijn luisteren van wat er is en wat er wil. In het vinden en oprapen van ‘toevallige vondsten’, figuurlijke stukjes glas als ‘fragments of life, fiction or poetry’ en deze vervolgens met elkaar verbinden onder de noemer van Plume, de veer die op mijn visitekaartje staat. Plume: ‘voor het begeleiden, schrijven en verbinden van levensverhalen’. En of je dat dan als dichter, schrijver, psycholoog of trouwambtenaar doet, it’s all in the game!

 

 

Het wil

In het raadselachtige ontvouwt het zich.
In dat wat zich terughoudt, spelletjes speelt,
struikelt of blaren krijgt. In dat wat lacht
als het verdriet heeft of luistert van verbazing.
In dat wat zich niet laat vertellen of uitleggen.

In dat wat zoekt, alsmaar en overal
de weg volgend door het struikgewas.
Niet dat het daar ergens voor het oprapen
ligt of elders, maar in het zoeken zelf,
zoals Rilke zegt:

‘Heb de vragen lief.
Misschien dan en alleen dan
leef je op een dag zonder te weten
het antwoord te binnen.’

 

Je eerste bundel Als water brandt kwam uit in 2024 en daar zijn ook collagegedichten in opgenomen die je in de jaren 90 hebt gemaakt. Uit welke periode komen al die andere gedichten?
De meeste gedichten in Als Water brandt zijn van de laatste 4-5 jaar, maar een enkeling glipte door de mazen van het vangnet van vroegere levensjaren en wist zich te wurmen tussen het meer recente materiaal.
Toen het collagegedicht -in 1992 gemaakt voor het ‘vak’ poëzie aan de Schrijversvakschool- onverwachts tevoorschijn kwam en ik hem uitrolde over de hele vloer van mijn Room to Write, werd duidelijk dat dit uit dezelfde koker kwam. Sterker nog: die gedichten bleken veelzeggend en behulpzaam voor de opmaat, de selectie en de indeling van mijn bundel. Een soort deus ex machina.

Zijn jouw gedichten ook elders te lezen of te horen? Ik kon alleen je bundel vinden.
Tot op heden zijn mijn gedichten officieel alleen in mijn bundel te vinden. Verder zijn ze goed verborgen in mijn journals, brieven, mappen, dozen en laden. Oh ja, in de bundel Veertig dagen hoop, samengesteld door mijn mededebutant dichter Karen de Boer, is mijn laatste gedicht Hoop te lezen.

 

Time being

Op zoek naar de verloren tijd in de smaak van
zoet water, de afdruk van blote voeten in het zand
het openen van een deur, een kaart, een weg
van binnen naar buiten: een brug.

Benodigdheden: rugzak met pen en papier,
een weegschaal, zegels om de tekens te ijken,
een verrekijker voor de tussentijd, grindpad
en een hek.

Het kan een tuinhuis zijn of een woonboot,
een boomhut, bank onder een pergola
of een verborgen wijngaard.

For the time being lapt zij de tijd aan haar laars
laat een bij ontwaken in een braamstruik
fluistert met muizen, bouwt briefsgewijs
aan een oeuvre voor mieren. De heuvel

het overtuigend krioelend bewijs.

Hoe is het schrijven – en specifieker het schrijven van gedichten – voor jou begonnen? En hoe gaat dat nu in zijn werk?
Schrijven is misschien wel mijn tweede natuur. Vroeg begonnen, nog zonder pen: het observeren van mensen, dieren en situaties, met voorkeur voor dat wat afwijkt, wat spanning geeft, ‘gek’ is of ontroert. Zwervers, clowns, kinderen, ouderen, dieren, kunstenaars in hun omgeving. Als kind dacht ik vaak ‘als ik de woorden had’. Maar toen ik ze eenmaal had, kon ik er niet veel meer mee. Fantasie was een verboden domein geworden en op de middelbare school had ik zelfs een ghostwriter die mijn opstellen schreef. Tijdens de studie ontwikkelingspsychologie schreef ik recensies over kinderliteratuur voor het tijdschrift Leestekens. Eenmaal afgestudeerd, werkzaam in een observatiekliniek voor kinderen met ontwikkelingsstoornissen, kreeg ik de opdracht een boekje te schrijven ter verbetering van het imago van de kliniek. Ik mocht zelf een illustrator kiezen en koos voor Mance Post, dat was fijn.

Het echte schrijven begon pas in 1988 na mijn immigratie in Canada. Zonder internet of mobiele telefoons schreef en ontving ik brieven. Een plezierige manier om te reflecteren en contact te maken, in een rustige tussentijd. Niet zo snel en unforgiving als bij een interactie face tot face. Dit schrijven smaakte naar meer en ik ging courses volgen aan het Sheridan College of Applied Arts and Technology in Oakville: Short Story Writing, Creative Writing en Life or Literature. Mijn schrijven verdiepte zich en de eerste echte creaties zagen het licht: fucked-up fairytales en semi-autobiografische korte verhalen. Weer terug in Nederland meldde ik me aan voor het Colofon en werd toegelaten op een Engelstalig gedicht: Red White & Blue. De eerste strofe luidde: Blue blue bastard / a sailor in disguise / the sound of breaking bottles / blood dripping on white mice.

Het leven ging haar eigen ondoorgrondelijke weg en ik werd meegesleurd, meer onder water dan erboven. Totdat mijn redacteur en meer, Monica Boschman zei: ‘Jij bent gemaakt van water en taal’ en ‘Hoe lang wil jij nog wachten?’ Dat vormde het startschot. Ik ging aan het werk. Maar gedichten opdiepen als bodemdieren, drenkelingen was een zware klus. Inspiratie en nachtelijke ingevingen alleen waren niet voldoende. Dichten bleek een ambacht, net zoals het vak van houtbewerker, edelsmid of letterzetter. Of dat van vuurtorenwachter. En zo, stukje bij beetje, strofe voor strofe en beeld voor beeld kwamen mijn gedichten boven water en aan land. Ze kwamen tevoorschijn in een boekje met mijn naam erop boven de coverillustratie die ik zo’n twintig jaar terug had geschilderd, ook nietsvermoedend.

 

 

Fee

Dat ik lag te slapen in een kasteel met klimop
en rozen begroeid, dat ik droomde van zomerzoete
frambozen, een zachtbruine hond aan mijn voeten,
dat ik opstond en bijna alles kon maken:
grasspriet, sneeuwklok, roodborst,
een bankje aan de haven, gloed van ondergaande zon,
zelfs golven van de zee en klapperende zeilen, gekletter
van stagen, een springvloed en een schip in nood,
vuurtoren, drenkeling, reddingsboei
dat ik je binnenboord haalde, in mijn armen nam, kuste
dat wij samen ontwaakten onder een wassende maan
in een wereld die geen sprookje was
als jij mij geloofde.


Wat inspireert jou?
Poëzie is voor mij beweging, muziek, ontroering, klank en ritme en vooral vers. Ik bedoel fris, ongekunsteld en onbedacht. Woorden, beelden, die elkaar oproepen en iets met elkaar beginnen; een dansje, een schijngevecht, een reis naar de binnenwereld, een verdwaling in het duister of een duik in de zee. En dan kom ik zomaar toevallig terecht in wat er wil stromen of branden. Een vloedgolf die mij overhoopgooit als een zandkasteel op het strand, zorgvuldig opgebouwd inclusief torens, slotgracht en ophaalbrug. Bouwwerk van het ego, waarvan we af en toe het idee hebben dat dit echt is. Maar zodra dit wegspoelt in de golven, zodra het smelt en opgaat in iets dat veel groter is dan wij ooit kunnen bedenken, ja dàn komt er ruimte voor poëzie of voor welke creatie dan ook. Misschien is dat wel wat de creatie voor mij als ‘dichter’ betekent: mijn reddingsvest én verlangen ineen.
Ontmoetingen, op Gozo of tijdens andere verre reizen naar China, Ghana, Zuid-Afrika, Tanzania, Zanzibar, Kaapverdië, schenken mij inspiratie van onschatbare waarde evenals de wandelingen dichter bij huis, te land, ter zee of in de lucht. Ik denk terug aan een klein Frans jongetje op Gozo, die bij invallende duisternis met zijn oudere broers verstoppertje speelde. Zodra hij zijn schuilplaats had ingenomen riep hij uit volle borst: ‘Je suis là!’
Plotseling gevonden worden in het donker, lost and found. Is dat niet de wens van velen?

Welke dromen heb je als dichter?
Dat er in stilte luisterend naar mijn pen meer naar buiten mag komen. Dat het de dans van schoorvoeten mag ontspringen en kan verschijnen in verse nieuwe taal en beelden. In vrijheid, lichtvoetigheid en veerkracht. En dat deze bundel – en wellicht een volgende – op veel plekken mag aanspoelen als een onverwacht cadeautje om licht, warmte en misschien zelfs een glimlach te verspreiden. En dat het gevoeld mag worden, zoals laatst een deelnemer van de Haagsche leesclub September opmerkte: ‘Ik was een beetje bang of ik het wel zou begrijpen, jouw bundel. Maar nu weet ik, dat is niet waar het om gaat. Ik voelde het! Ik herkende veel, het verlangen om dichterbij te komen om de ander te willen bereiken, de eenzaamheid en de liefde voor de natuur, de zee, het water.’ Mijn woorden waren geland, dat maakte me blij.

     Andere berichten

Interview Vincent Van Meenen

Interview Vincent Van Meenen

‘welk verhaal wil je graag vertellen?’   door Alja Spaan   Vincent Van Meenen (1989) is schrijver, dichter en doctor in het...

Interview Bauke Vermaas

  ‘Ik wil gedichten schrijven die raken zonder dat er een dikke boodschap bovenop ligt.’     door Monique Wilmer-Leegwater...

Interview Lloyd Haft

'Een gebied van overtreding en genot' door Sander de Vaan   Lloyd Haft is een Amerikaans-Nederlandse dichter, vertaler en sinoloog,...