Alles in de wind
door Hettie Marzak
–

–
Hanz Mirck is dichter, schrijver en docent Nederlands. Ook was hij stadsdichter van Zutphen en Apeldoorn. Hij heeft inmiddels tien bundels geschreven en een roman. Een aantal van zijn bundels werd bekroond met een prijs of een nominatie daarvoor.
Zijn nieuwste bundel is getiteld: Labberkoeltje. Een labberkoelte is een flauwe wind, waarbij de zeilen van een schip niet gespannen staan, maar zachtjes heen en weer bewegen, of zoals Mirck het zelf noemt: ‘een aarzelaar die eraan twijfelt of hij het waard is om onderwerp van twijfel te zijn’. Hij legt deze woorden in de mond van de wind, want in deze bundel is de wind aan het woord. De wind heeft altijd al tot de verbeelding gesproken, kinderliedjes en gezegdes getuigen ervan. In deze prozagedichten, die verdeeld zijn over de vier seizoenen, is de wind een zelfstandig, antropomorf wezen, dat in vele vormen kan voorkomen, zoals bij de seizoenen hoort. De wind kan vriendelijk zijn of vreselijk, een briesje of een storm, zoals Maarten van Roozendaal over het water zong: ‘Hij kan zo lief onschuldig zijn / en soms zo niets ontziend.’
Mirck beschrijft de wind in de afdeling ‘Zomer’ op de volgende manier:
tegelijk. Van huis tot huis, van deur tot deur. Boosaardig
gefluister. Klokgelui dat maar niet ophoudt. Woedend
boerengeroep dat boos klinkt om niet bang te hoeven zijn,
laaiende fakkels in het donker, hele streken steek ik aan.
Bijtende houtrook, smeulend vlees, schroeiend haar, hoog gegil
dat overgaat in engelengezang, en dan de adem der vergeving.
Bij Mirck roept de wind niet alleen herinneringen op, maar neemt ook de gedaante aan van een eenzaam kind met een strenge vader en een liefdevolle moeder. In de afdeling ‘Winter’ wordt een portret geschilderd van de moeder: ‘Mijn moeder was haar hele leven op zoek naar een thuis. Nergens mocht ze blijven’ en van de vader: ‘Mijn vader was zijn hele leven in alle steden welkom, overal / met open armen’. Beide ouders hebben hun hang naar zoeken en zwerven aan het kind meegegeven. Het kind en de wind nemen als verteller elkaars rol over, worden dooreen geweven tot je niet meer weet wie er aan het woord is. Of is de jongen de wind geworden, een geest die door zijn eigen herinneringen spookt? Zo moet het kind in opdracht van de vader de schommel, die altijd in de tuin heeft gestaan, in de rivier gooien. Deze gebeurtenis markeert niet alleen het einde van de afdeling ‘Lente’, maar ook van de jeugd van het kind, die misschien ook wel die van de dichter zelf is geweest.
In deze bundel is elke tekst zorgvuldig geconstrueerd. Veel woorden waarmee de wind beschreven wordt, zijn afkomstig uit het jargon van de scheepvaart of de meteorologie: onstuimig, wispelturig, zompig, kurkdroog, onvoorspelbaar. Ook voor wat de wind doet, heeft de dichter talloze synoniemen gevonden: waaien, loeien, zingen, ademen, fluisteren, fluiten, stuiven. De gedichten zijn lyrisch, vol verrassende klanken van alliteratie en assonantie: ‘Maar zeer zal zij zich niet doen, zing ik zachtjes in mezelf.’
De gedichten hebben geen titel en er is ook geen inhoudsopgave, wat altijd lastig is als je een gedicht wilt opzoeken.
Een ander kenmerk van de gedichten zijn de opsommingen, die vaak het hele gedicht uit slecht één zin laten bestaan:
als de vrachtwagen is gekanteld en je baas je uitfoetert aan de
telefoon, als je nu al weet dat je te laat zult komen voor het enige
sollicitatiegesprek waar je dit jaar voor bent uitgenodigd omdat
de bovenleiding geknapt is, als je oogst geknakt is, als je dak is
opgestegen in één enorme vogelvleugelslag, als je naast je motor
ligt op een verlaten landweg terwijl het hard regent, het tot je
doordringt dat je je geliefden nooit mee zult zien, dan ben ik
bij je, ik blijf bij je, ik strijk zacht door je haar, verkoel je bezwete
voorhoofd, wees niet bang, ik ben hier.
Wat verder opvalt zijn de vele verwijzingen naar het werk van andere dichters en schrijvers. Zo zijn de versregels uit gedichten van Hanlo, Goethe, Lucebert, Rilke, Walt Whitman, Dickens, Remco Campert meteen herkenbaar, en er zullen er vast en zeker nog veel meer in staan. Het is een grillig spel, zoals het wind betaamt. Het is ook een eerbetoon aan de diverse auteurs, de wind neemt de lezer mee door de wereldliteratuur en verweeft het verleden met het heden om te laten zien dat goede poëzie tijdloos is. Mooi zijn ook de penseelstreken die op de voorkant van de bundel en voor elke afdeling het waaien van de wind voorstellen.
De wind waait waarheen hij wil en komt over de hele wereld. De wind roept ook op tot verzet, tot verandering, tot vrijheid. De wind luistert niet naar wetten, ‘die blaas ik van tafel’. De wind zet alles in beweging en sleurt de mensen mee in de tijd, ook de huidige:
zeven oktober, ik ben de geest van het huidige kerstfeest, van de
stormloop van de Hunnen, ik ben de geest van Kom Phuc, van
Joseph Stalin, van Little Boy en Fat Man, de geest van Houdini.
de geest van Casanova op de Brug der Zuchten, ik ben de geest
die moet waaien, ik ben de geest van de onrust, van het grote
verlangen, de geest van de tijd, van de eerste dag, van oordeel,
van al wat ademt, van de eeuwigheid langs je wangen en door
je haar, de geest die alles nieuw maakt, de geest hard op weg
naar het eind van de wereld, de geest van wat geestdodend en
geestopwekkend tegelijk is, fris en murw gebeukt, de geest
van het grote niets, die alles omvat, de geest van het sublieme,
de geest uit de fles, de geest die gegeven wordt, de geest die alle
geesten samen is, die zich niet kan focussen, die maar niet kan
opgeven, die bang is om te falen, die maar blijft proberen tegen
beter weten in, die niet van ophouden weet.
De allereerste versregel in de bundel is de vraag: ‘Wat wil je worden?’ Als de wind op het einde van de bundel zijn biezen pakt en ergens anders naartoe gaat, heeft de dichter dit verdwijnen duidelijk gemaakt door geleidelijk aan uit alle woorden de klinkers weg te laten, waardoor alleen de medeklinkers overblijven die het wegwaaien en suizen van de wind aangeven. De allerlaatste versregel is: ‘Wtwljwrdnnn…’ die terugwijst naar het begin, om alles nog eens te lezen. Deze rijke bundel verdient dat.
____
Hanz Mirck (2025. Labberkoeltje. Uitgeverij Magonia, 118 blz. € 22,95. ISBN 9789492241856



