door Wim van Til
Mijn drieëndertigste bundel was de tweede van Gust Gils, en opnieuw met een opvallende titel: Afschuwelijke roze yoghurtman en een opvallend omslag waarop vooral het getal 24 opviel. Ik werd niet alleen geïntrigeerd door de gedichten van Gils, maar ook door dat getal. Zeker toen ik –later in 1974- een bundel kocht met het nummer 15 en daags erna eentje met nummer 3. Het waren respectievelijk De quark en de grootsmurf van Jan Elburg en mijn derde Gust Gils, Levend voorwerp. De raadselachtige omslagen werd mij duidelijk, waren onderdeel van een reeks poëzie-uitgaven van De Bezige Bij. Het werd een sport voor me om meer van die bundeltjes te pakken te krijgen. In de loop van dat jaar vond ik er nog twee: Arie van den Bergs Mijn broertje kende nog geen kroos (nummer 13) en nummer 3: De poëtische bijl van Wim Huyskens.
Het laatste nummer in die reeks, nummer 27, is van Rien Vroegindeweij: Een vliegtuig van beton. Ik kocht het in het ‘cijferreekssuccesjaar’ 1975 waarin ik er uiteindelijk 15 kocht (o.a. 3 op 4 juni en zelfs 6 op de dag erna). Ik had kennelijk weinig anders te doen dan de boekhandels van Utrecht af te lopen. Uiteindelijk zou ik de hele reeks pas in de jaren ’90 compleet maken. Maar toen was ik de 100 bundels al een tijdje gepasseerd.
Ondertussen was het nog wel 1974; op 8 februari kocht ik van mijn verjaardagsgeld de bundel die heel lang de mooiste bleef op mijn groeiende bundelplank: de cassette met de Verzamelde gedichten van Lucebert en het variantenapparaat. Vooral van dat laatste boek was ik erg onder de indruk, de gedichten van Lucebert omarmde ik al langer. Van Redbad Fokkema had ik geleerd, dat varianten een mooie inkijk geven in de gedachtegangen van de dichter, dus dat gaf mij voldoende stof tot inkijken en overdenken. Zoals de titel het orakel van monte carlo waar in de eerste publicatie nog het mirakel van monte carlo stond. Zo’n omzetting van mirakel naar orakel zegt veel over hoe de dichter tegen zijn opponent aankijkt. Kloos is geen godswonder, maar iemand die toekomstvoorspellingen doet. En niet zomaar: in relatie tot monte carlo, het gokparadijs bij uitstek ligt een nieuwe betekenis van orakelen voor de hand: raaskallen.
Nog ingrijpender is de verandering in het gedicht aan de kinderen. De eerste strofe luidde oorspronkelijk zo:
‘kinderen aszwart
verbrand in de roomse dood
neem het kruis op en lach
kneed de duiven uit brood’
In de verzamelde gedichten wordt dat:
‘kinderen der roomse schoot
kromgefluisterd door gereformeerde dood
neem af het kruis sta op
kneed aardse duiven uit het dagelijks brood’
Door de introductie van gereformeerde wordt de tekst in het licht van de afsplitsing geplaatst en ontstaat er een andere schuldige instantie. Ook de verandering met het kruis (opnemen/afnemen) biedt een ander perspektief. Ik vond dat boeiend om te lezen, toen ook al.
Voor wie nog eens in en over zijn werk wil duiken, zie Klassieker 38 op Meander.
Die zaterdag in februari kocht ik ook mijn eerste bundel van Jan Emmens (Gedichten) en mijn eerste Willem Jan Otten: Het keurslijf. En ik schafte een stapeltje Verzamelde gedichten/Verzameld werk aan van H. Marsman, Gerrit Achterberg, Han Hoekstra, Jan Engelman, Victor van Vriesland en J.W.F. Werumeus Buning. Langzaamaan tekende zich een degelijke afspiegeling van de Nederlandse poëzie af in mijn studentenkamer. Er stonden intussen ook eerste bundels van M. Vasalis, Guillaume van der Graft, Eddy van Vliet, Hans Andreus, K. Schippers en Jaap Harten. Van die laatste kocht ik de bundel Totemtaal op 18 december, het was de laatste dat jaar.



