Taco van Peijpe (1946)
Poëzie is voor mij een taalspel en een binnenweg naar het gevoel.
VEER
Naast de smalle steiger ligt
de oever links en rechts uit zicht.
De overkant omarmt een breed verlangen.
Daarheen vaart het veer en weer
landen wij aan onze kant.
Onder water keert de aalscholver
weerom.
STATIONSPLEIN
We zagen om ons heen maar tevergeefs.
Lindebomen stonden voor de gevel
geen wijzerplaat verbond ons met de tijd
wingerd overwoekerde de gele
vertrekstaat in de hal. Het fluitsignaal
verwaaide in de bomen op het plein
en liet ons een geluksmoment beleven:
hoe onmisbaar is een trein?
Ramon van den Dungen (1970)
Zusje
van limonade iglo’s bouwen
smarties smelten in het ijs
foto’s maken van de toekomst
aan smalfilm slingeren door de tijd
hersengevechten voor het slapen
wanen wiegen zolang ze krijsen
met cellen uit hun navelstrengen
jouw naam over de mijne schrijven
sterren kweken in de kelder
uitstrooien over een barre nacht
samenwonen in mijn spinsels
maanlicht filteren uit de gracht
dit alles zou ik met jou delen
als jij niet doodgeboren was
Arjan Keene (1963)
Voor mij is poëzie een levensvorm, een religie wellicht, een noodzakelijke muzikaliteit. Hoewel ik niet voortdurend schrijf of lees kan ik me niet voorstellen dat ik zonder poëzie zou kunnen. Ik werk als software engineer, misschien is het ook een balans die ik nodig heb, twee uitersten in de taal.
Papilio Domestica
Als kind verzamelde ik vlinders
toen ik woonde op de evenaar.
Ik holde met een schepnet achter
gevaarlijk fladderende kleuren aan.
Ik was safariman, ving vlinders
als vliegende vissen in mijn net.
Voorzichtig kneep ik het leven
uit verfijnde middenriffen.
Geen chloroform, geen glazen
potjes, geen mensvriendelijke
middelen kwamen er aan te pas.
Ik prikte ze op en hing ze achter glas.
Nu ben ik ouder, verzamel geen
vlinders meer maar kinderen.
Mijn handen passen nog steeds
om hun colafleswespentailles.
Soms heb ik weer de neiging
om kort en hevig door te knijpen,
ze op te hangen aan het prikbord,
zodat ze altijd bij me blijven.
Robin Wim Hutse (1993)
Schrijven is voor mij een neerslag van esthetiek, verbanden en gedachten die te kwetsbaar zijn om verduidelijkt te worden in gesprekken en relaties; ze zijn te traag, te minuscuul of rationeel om een plaats voor zichzelf te vinden.
III. kartuizer
dat je vader het maar niets vond
als de grasmaaier niet recht liep
of dat wij vergaten
wat je moeder die zomernacht hoorde
zo lijnt je lichaam nu
vlakkend uit
in scheut en luwte
een langzaam ontsteken in het molm, het helmgras
van je liezen
zo keelt een dynamo je huiswaarts
van tussen de klaprozen en het wolfskoren
dat schalig onder je vel jankt en
de drank die m’n kop op scheuren zet