Een tijdelijke onsterfelijkheid
door Hans Puper
In Stad van liefde toont Jabik Veenbaas zich opnieuw een meester in het oproepen van spanning tussen het heden en een voorgoed voorbij verleden. Als hij dat combineert met het hoofdmotief in deze bundel – de liefde – levert dan meteen de beste gedichten op. Neem bijvoorbeeld ‘nog een liefdeslied’, waarin de dichter schrijft over het onherroepelijke verlies dat met liefde gepaard gaat, ook als zij blijvend is: het waarmaken van het verlangen naar een liefde is immers het einde van het dromen daarover. Veenbaas heeft een huidige liefde, gelukkige herinneringen en weemoed over wat niet herhaalbaar is op een mooie manier gemengd:
of ben je een heimwee die ik oproep als
het avond is, in mijn lamplichte kamer
heimwee naar het tikken van je hakjes
op de harde koude straat toen je daarnet
de deur uit ging naar die eerste keer
dat we zoenden in mijn lage bed aan
het eind van een nacht van hete lome
lichamen mocht toch die nacht opnieuw
beginnen ik sprak je aan en wist nog niet
dat je met me mee zou gaan
Net als in Mijn vader bad probeert de dichter de tijd te dwingen. Onmogelijk natuurlijk, maar poëzie kan je voor even die illusie geven. Datzelfde geldt voor de liefde, zeker als je erover dicht. De laatste drie regels van de bundel (uit ‘gedicht voor je vijftigste’) zijn prachtig: ‘daarom blijf ik bij je / ook al is iedere onsterfelijkheid tijdelijk / die met jou duurt het langst.’
Helaas zijn de gedichten minder goed als het balanceren met de tijd in de liefdesgedichten ontbreekt, in ‘overleven’ bijvoorbeeld, over de liefde als remedie tegen een onherbergzame buitenwereld. De dichter is op bezoek geweest bij een gefrustreerde vriend, ‘vol boosheid over zijn verwoeste huwelijk’, in de trein naar huis zit hij tussen weinig vrolijk stemmende mensen, naar buiten kijken helpt ook niet (‘uit het kanaal stegen gifdampen op’), maar als hij diep in de nacht thuiskomt wordt hij nietsvermoedend begroet door zijn geliefde: ‘en in je verbaasde ogen las ik / waarachtig, ik leefde nog.’ Een aardig gedicht over een rotdag met een happy end, maar meer is het niet – de zelfspot, opgeroepen door hyperbolische titel , doet daar niets aan af.
Ook met verbeelding kun je de wereld naar je hand zetten. In ‘Credo’ vraagt de dichter zich retorisch af wat hij met de waarheid moet. Het gezever daarover moeten we maar aan betweters overlaten. De laatste strofe:
‘( … ) ik geloof in spoken
in muziek en poëzie, dat is de troost
van ijle waanzin
ik geloof in het ruisen van de populier in mijn achtertuin
ik geloof in de ziel die niet bestaat
en in de redeloze onmachtige liefde
Veenbaas doet meer in deze bundel. Vrijwel alle gedichten gaan over de liefde en dat kan ook de liefde voor een stad zijn. Het sfeervolle gedicht ‘zeedijk amsterdam, ‘s ochtend vroeg’ , waarin ‘alles begint bij zon en stilte’ eindigt met een volmaakte avond in ‘de onooglijke kroeg, genoemd / naar het elfde gebod: leven zul je / nooit genoeg’. Mooi zijn de personificaties, zoals een bunker als metafoor voor een onverzettelijke, rondloerende rouwdouwer die heimelijk verlangt naar moederliefde. Het mooist is ‘marilyn monroe, breakfast in bed’. Dat ontbijt in bed verwijst waarschijnlijk naar de titel van de hit uit de jaren zestig met de regel die Dusty Springfield onvergetelijk maakte: ‘You Don’t Have To Say You Love Me’. Monroe wordt voorgesteld als de verpersoonlijking van het archetype van de Verenigde Staten:
zij pelde een ei op haar kussen kwam
van kust tot kust het land in beroering
er werden slipjes aangetroffen in herenkoffers
presidenten vulden hun agenda’s stotterend
met haar borsten
want iedereen wist op haar machtige dijen
waren wolkenkrabbers verrezen
en mayflowers sloegen sinds lang te pletter
op haar weelderige heup
als ze geeuwde jankte een prairiehond
en een kalme bizon graasde
in de deuropening van een blokhut
verscheen een echtpaar in vodden
hoog daarboven cirkelde een arend
en viel op zijn prooi
Presidenten die niet gewoon hun agenda vullen met haar borsten, nee, ze doen het stotterend van opwinding. Zelden las ik een mooier beeld van de onweerstaanbare Marilyn die zelfs van de machtigste mannen ter wereld weerloze pubers maakte.
***
Jabik Veenbaas (1959) is dichter, filosoof en vertaler. Hij debuteerde in 2001 met de Friestalige bundel Metropolis. Drie van zijn vier Friese bundels vertaalde hij in het Nederlands. Zijn laatste oorspronkelijk Nederlandstalige bundel was Mijn vader bad (2015).