LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Dark verse van een jackpotwinnaar

14 nov, 2008

Ellen Deckwitz (1982) is een bijzonder talent. Ze schrijft eigenzinnig werk en experimenteert met de voordracht van haar poëzie. Jeroen Dera nam een interview af met deze literaire duizendpoot.

Je volgt een onderzoeksmaster Literatuur en Cultuur. Waarin specialiseer je je?
In receptieonderzoek, actuele Amerikaanse letterkunde en continentale filosofie van de twintigste en eenentwintigste eeuw. Deze drie gebieden heb ik gecombineerd in mijn eindscriptie, die handelt over chronotopen in de Amerikaanse letteren en literaire kritiek naar aanleiding van 9/11.

Foto: Corné Sparidaens

In hoeverre ben jij een onderzoeker van je eigen poëzie? Zet je, met andere woorden, wel eens literatuurwetenschappelijke benaderingen in om inzicht te krijgen in je eigen gedichten, of om ze te verbeteren?
Je kunt de vraag beter omkeren: in hoeverre zet ik de manier waarop ik als dichter denk, in bij mijn onderzoeken? Via zowel het schrijven als lezen van poezie kun je buiten de box denken, hetgeen nuttig is voor mij als onderzoeker.
Ik doe uitsluitend onderzoek naar proza en prozareceptie. Ik begrijp proza, poëzie zit me te dicht op mijn eigen hersens. Je moet ook uitkijken om de bestaande theorieën los te laten op je eigen werk. Je loopt zo het gevaar dat je vanuit een concept gaat werken. Dan maak je poëzie-achtig werk, maar geen poëzie. Theorie blikt terug, poëzie problematiseert deze terugblik en blikt daardoor vooruit, richting hetgeen we nog niet kennen, hetgeen we nog niet hebben uitgesproken.

Wat is kenmerkend voor jouw poëzie?
Kort gezegd neigt mijn werk naar wat ik ‘dark verse’ noem. Er is een onderlaag van geweld en dood, maar ook een vrede daarmee. Ook probeer ik in mijn verzen ‘common sense’ te ondergraven en zo het geweld van taal aan te tonen. Verder spelen dingen die in mijn familie zijn gebeurd zeker een rol, maar dat ontdek ik vaak pas als ik een gedicht af heb. Mijn moeders ouders hebben bijvoorbeeld in de Tweede Wereldoorlog in een Jappenkamp gezeten. Er zijn hierdoor taboes in de familie, dingen waar we thuis niet zo snel over spreken. In het gedicht ‘de grootvader die ik niet had’ komt dat bovendrijven. Mijn opa werd ‘s nachts vaak schreeuwend wakker, maar heeft nooit willen vertellen wat hem was overkomen in de vier jaar dat hij in een kamp zat. In het gedicht probeer ik te herschrijven, spreek ik over zijn overlevingsdrang en de doodsdrift die daarmee gepaard gaat. En die zijn weerslag heeft gehad op de generaties na hem.
Tegelijkertijd gaat mijn poëzie niet direct over mezelf. Het grootste gedeelte van wat de ‘ik’ overkomt, is mij nooit overkomen. Neem het gedicht ‘flos’. Ik heb nog nooit een vriend gehad die zijn tandflos bij me vergat, alhoewel…. Ja, eentje deed dat, maar toen had ik het gedicht al geschreven. Toen krabde ik me wel even achter de oren en schreef vervolgens een gedicht waarin ik de jackpot win. Je weet maar nooit.

Als studente Literatuurwetenschap heb je al het een en ander gelezen. Wie zijn je favoriete auteurs? Oefenen ze ook invloed uit op wat jij schrijft?
Ik denk dat ik vóór mijn studietijd meer las dan tijdens. Grootste invloeden tijdens de puberteit waren Lucebert en Lodeizen. Songteksten van Tori Amos en theaterteksten van Peer Wittenbols maakten indruk. Later kwamen daar de Zweed Tomas Tranströmer en de IJslandse Gerður Kristný bij. Ze oefenen invloed op me uit, omdat ze laten zien hoe poëzie meer kan zijn dan een som der delen. Ze nemen thema’s die ver van elkaar af liggen en laten ze soepel in elkaar overlopen. Ik lees graag Anneke Brassinga en probeer een voorbeeld te nemen aan haar taalspel, de slimme enjambementen, de dieptes die ze via woorden aanboort. C.O.Jellema bewonder ik vanwege de wijze waarop hij het grootse met iets kleins kan vervlechten. Willem Thies, Mark Boog, Nachoem Wijnberg en Tsead Bruinja lees ik om die reden ook graag, én omdat zij de kracht van parlando tonen. ACG Vianen en Jan Glas vind ik zowel qua poëzie als voordracht geweldig.

Je draagt met veel genoegen voor uit je poëzie, zien we ook in filmpjes op Youtube. Daarbij experimenteer je ook met poëzie op muziek. Wat hebben die twee in jouw ogen met elkaar gemeen? En hoe stel je de muziek af op je gedichten – of werkt het andersom?
Muziek en poëzie hebben met elkaar gemeen dat ze ladingen, gevoelens en beelden oproepen. Soms kan dat elkaar versterken en is het product meer dan de som der delen. Vaker lijkt het een excuus om twee disciplines te mixen- met vaak wisselend resultaat. Maar heel soms word ik meegesleept door de combinatie van woorden met muziek. Er is dan sprake van immersie: woord en muziek versterken elkaar, er vindt een fusie plaats en er ontstaat iets dat noch taal, noch toon is. Tjitse Hofman is hier erg goed in, evenals Sieger MG.
Met mijn broer heb ik met deze twee media geëxperimenteerd. Hij maakt hiphopbeats en tijdens een koude winter besloten we het beiden over een andere boeg te gooien. Hij wilde graag eens een technonummer maken, ik wilde daar graag een gedicht op maken. Zo sloegen we aan het componeren en het schrijven en het resultaat was in mijn ogen geslaagd. Beide media versterkten elkaar. Muziek en tekst moet je tijdens het werkproces continu op elkaar afstemmen om het beste resultaat te verkrijgen.

Je hebt ook al voorgedragen met Ruth Koops van ‘t Jagt in een zogeheten poëziemarathon. Wat was de aanleiding daarvoor? En in hoeverre is poëzie iets wat je samen doet?
Aanleiding was dat ik voor de Groningse poëziemarathon Hollands Next Top Poet organiseerde en er light verse bij wilde hebben. Maar Ruth en ik stonden al vaker als het poëzieduo De Moordwijven op het podium, waarbij we cabaret mixen met poëzie. We hebben er inmiddels een theatertour op zitten. Leuk, maar ik merk dat ik ook graag in mijn eentje voordraag.
Poëzie is aan de andere kant altijd iets wat je samen doet. Het bestaat bij gratie van lezer of toehoorder. Het is in de eerste plaats communicatie. Daarvoor zijn meelezers, redacteuren onontbeerlijk. Maar ook het voordragen van poëzie kan prima met zijn tweeën. Het duo Kila en Babsie is hier een heel goed voorbeeld van. Ze versterken door hun samenspraak hun woorden. Ik ben momenteel bezig om werk te maken dat tweestemmig kan worden voorgedragen, maar dan via loops, in mijn eentje dus. Maar dat staat even op een laag pitje. Afstuderen, het schrijven van ‘normale’ poëzie, optreden en af en toe slapen kosten immers ook tijd…

     Andere berichten

Interview Bart Adjudant

‘Veel poëzie waar ik van houd is gemaakt om gezongen te worden’ door Inge Boulonois   Dichter en musicus Bart Adjudant (Den Haag,...

Interview Bernard Wesseling

Interview Bernard Wesseling

‘Er is een direct verband tussen taalverloedering en gevoelsarmoede.’  door Cora de Vos   Schrijver en dichter Bernard Wesseling...

Interview Jan J. Pieterse

Interview Jan J. Pieterse

'van puntdicht naar bühne' door Inge Boulonois   Jan J. Pieterse (geboren in Goes) heeft een passie voor het theater. Hij presenteert...