Een onbekende vrouw die onbekend blijft
door Herbert Mouwen
In Latere Overtuigingen & Inzichten van Mila Fertek, een bundel van 27 gedichten, is het openingsgedicht ‘Zal’ een aankondiging en een belofte. Het gebruik van het hulpwerkwoord van de toekomende tijd, het niet poëtische woord ‘Zal’, is opmerkelijk. ‘Zal zij u eens verhalen van haar grote liefde’ en ‘Zal zij het u vertellen hoe ze was en droomde’, het zijn versregels uit dit drie-strofische gedicht die aankondigen wat de lezer kan verwachten. Hoe verbaasd ben ik dan ook dat in alle volgende gedichten geen zij-figuur verhaalt en vertelt, maar dat de zij-figuur zelf het onderwerp is in de gedichten. Dat kan, de dichter mag de lezer op het verkeerde been zetten. Maar wie is dan de dichtende, zo je wilt de vertellende instantie in deze gedichten? Wie is er aan het woord? Wie neemt mij als lezer mee, wie trekt mij de bundel in? In het tweede gedicht ‘Uurwerk’ denk ik dat de openingsstrofe het antwoord geeft op mijn vragen:
De klok die tikt
Heeft een oude man gezien die heel licht
En veerkrachtig scheen
Hoewel hij een oud krom mannetje leek
Zij stond over weitjes uit te kijken
Een fietser met jonge tanden ging voorbij
En riep iets
Naar een weelderige vrouw op een boot
Het gedicht presenteert aan de lezer ‘een oude man’, of nauwkeuriger: de tijd, in de vorm van een tikkende klok, heeft ‘een oude man’ gezien. Aan de buitenkant lijkt hij oud en krom, maar aan de binnenkant schijnt hij nog lichtheid en veerkracht te zitten. Is hij het perspectief van waaruit de zij-figuur gepresenteerd wordt? Is hij de dichter die op de achtergrond blijft en de zij-figuur tot leven brengt? Nee, in de tweede strofe wordt de zij-figuur geïntroduceerd als handelend personage en ze verdwijnt niet meer in deze rol uit de bundel.
Latere Overtuigingen & Inzichten van Mila Fertek, een van de heteroniemen van Kees Engelhart, bevat prozaïsche gedichten die in parlandostijl geschreven zijn. In het algemeen wordt zijn poëzie in kritieken en interviews zo gekarakteriseerd. Dat is zeker waar, maar ik wil eraan toevoegen dat de gedichten ook registraties en interpretaties van de door hem waargenomen werkelijkheid zijn. De dichter registreert het handelen van de zij-figuur en geeft daar een persoonlijke betekenis aan. Het woord registreren zou goed in de titel passen. De gedichten zijn ogenschijnlijk eenvoudig en toegankelijk. Dat valt echter tegen wanneer je de gedichten wil interpreteren, op zoek gaat naar betekenissen. De dichter laat veel open, bijvoorbeeld door het gebruik van verwijzende woorden die hij niet invult en ik als lezer ook niet ingevuld krijg. Het gevoel dat daarbij ontstaat, bevalt me niet. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken, dat de dichter mij impliciet zegt dat het mijn probleem is en niet het zijne. Het gebruik van het woord ‘iets’ in het tweede en derde gedicht is zo’n voorbeeld: ‘En riep iets’, ‘Achter iets dat voorbijging buitelden zwarte vogels’, ‘Zij had zich iets voorgenomen’ en ‘Of dat er iets anders gebeurde’. Is hier een dichter aan het woord die vooral voor zichzelf dicht en niet voor een lezerspubliek? Zo ja, dan is dat zijn goed recht, maar verstop niet alles in woorden zonder of met niet te achterhalen antecedent. Ik voel me teveel een dolende lezer, die uiteindelijk de weg – of míjn weg – in het labyrint niet vindt of terugvindt. Jammer is ook dat de bundel enkele slordigheden bevat, zoals op pagina 15 (‘Zij blijf er naar zoeken’). Waarom pagina 17 in de bundel ontbreekt, is mij niet duidelijk.
De bundel bevat twee interessante thema’s: het godsbeeld van de zij-figuur en de tijd, in de vorm van klokgedichten. Beide thema’s zijn in het gedicht ‘Klokgod’ met elkaar verbonden. De dichter vraagt zich niet alleen af of ‘Dat al hetgeen plaatsvindt / Niets dan toeval is’, zijn vraag gaat verder. De dichter stelt ook of het voor de zij-figuur ‘te verkroppen’ is daar ‘strikt gezien vanuit te moeten gaan’. Er is een ‘klokwerk’ aanwezig, tijd is een structurerend element dat tegen het toeval ingaat. De dichter vraagt zich in het gedicht af: ‘Waarom zou zij zo stellig moeten zijn / In haar afwijzing moeten zijn van haar godsbeeld’. Aan het eind van het gedicht lijkt de zij-figuur zich te conformeren aan ‘het godsbeeld / Dat jullie schetsen’. De zij-figuur stelt zich op tegenover ‘jullie’ – wie dat verder ook zijn – maar komt in de laatste versregel tot de conclusie: ‘Wij belijden hetzelfde geloof’. Als lezer blijf ik weer met vragen zitten als: welk geloof? Hoe ziet hun godsbeeld eruit? Eigenlijk is het gedicht ‘Stilte’ het enige gedicht dat mij bereikt, waarop ik vat krijg. Het gaat over de stilte en wat stilte met de zij-figuur doet en betekent. Dit gedicht gaat dus niet direct, maar indirect over de zij-figuur.
Na het lezen van de bundel vraag ik me oprecht af of ik als lezer de zij-figuur door middel van deze gedichten heb leren kennen? Nee dus, hoogstens voor een klein deel. Wie ben je, vrouw? Deze vraag blijft. Dat is op zich niet bezwaarlijk. Een dichter hoeft door middel van de poëzie zijn overtuigingen en inzichten niet prijs te geven. Antwoord krijgen op alle vragen maakt poëzie niet spannender, laat staan beter. De gedichten behouden in deze bundel hun mysterieuze karakter, maar het is ook jammer. Ik ontmoet graag bijzondere vrouwen, ook in of via de poëzie. Eerlijkheidshalve moet ik zeggen dat ik na het lezen van de bundel niet nieuwsgierig ben geworden. Een drang om deze vrouw nader te leren kennen heb ik niet.
***
Mila Fertek (Alkmaar 1988) is een van de heteroniemen die de dichter Kees Engelhart gebruikt. Ze debuteerde met Het fijne leven dat mij wacht (2006). Engelhart publiceert ook onder de namen Fabian de Sackenay, Berty Snellens, Nol Krentsch, Maya Lensink, Engeltje Duin en onder zijn eigen naam. Zijn werk wordt uitgegeven bij zijn eigen Uitgeefhuis De Manke God.