Dingen kunnen gek lopen
door Herbert Mouwen
‘I can make you put your phone down’ van de R&B- en hiphopzangeres Erykah Badu is het motto van de bundel Het waaide er van Jan Glas. Nou, dat is aardig gelukt. Ik heb me niet door mijn ‘phone’ af laten leiden bij het lezen van deze bundel, hoewel ik toegeef dat ik bij sommige gedichten de dichter had willen bellen om hem enkele vragen te stellen. Eerst ben ik in deze bundel behoorlijk verstrikt geraakt, voordat ik er enig vat op kreeg, maar dat is op zich niet verkeerd. Dichten is ook een spel spelen met de lezer, een spel dat gespeeld moet worden. Dat verstrikt raken heeft achteraf gezien vooral te maken met mijn manier van lezen, waarmee ik aan deze bundel begonnen ben. Met in mijn achterhoofd vragen als ‘Wat is de thematiek van deze bundel?’, ‘Hoe is de opbouw?’ en welke stilistische middelen gebruikt de dichter, dacht ik op gemakkelijke wijze antwoorden op mijn vragen te krijgen. Nou, mooi niet! Het waaide er is een verzameling gedichten – ik durf het woord reeks niet te gebruiken, omdat het een lineair verband veronderstelt – die zich niet zomaar prijs geeft aan de lezer. De bundel kent geen indeling in afdelingen die al dan niet voorzien zijn van sturende tussenkopjes. Wel valt het me op dat er vijf gedichten met de titel ‘Abstract’ in de bundel staan. Ze hebben net als enkele andere verzen de vorm van een prozagedicht. Inhoudelijk behelzen ze een mededeling of een nieuwsfeit. Een vast gegeven in de gedichten is het moment van een gebeurtenis dat hij beschouwt en beschrijft en daarop door redeneert, zo je wilt door fantaseert. De toon is nuchter, welhaast onderkoeld, waardoor naast de ernst van het onderwerp een lichte, bevrijdende vorm van humor ontstaat, zoals bijvoorbeeld in ‘Abstract V’:
Na de dood van mijn ouders hoefde het in principe
met mij niet meer goed te komen. Voor die tijd stak
alles nogal nauw en was het bestaan vooral een lang-
gerekt gedoe geweest. Een man gezien door de ogen
van een paard. Hol en kegelvormig, een soort trechter.
Nu word ik zijwaarts geopend, dacht ik, terwijl ik het
crematorium verliet. Maar ik heb mij daarin vergist.
De dood herkent geen individuen. Het grote verhaal
gaat verloren, belangrijke details worden gemist.
Het gedicht lijkt anekdotisch opgebouwd, maar ik kom er wat de inhoud betreft niet goed uit: het aspect tijd (moment, tijdsduur) blijft voor mij een probleem in dit gedicht, vooral wanneer ik naar de laatste vier versregels kijk. Op welk moment verlaat de ik-figuur het crematorium en wanneer is ‘Nu’ in relatie tot de vijf eerste versregels? Deze vragen houden mij bezig. De man wordt gezien door de ogen van een paard. Waarom het beeld ‘paard’? Wie of wat is in het gedicht het perspectief ‘paard’? In het gedicht ‘Vijandelijke overname’ zegt hij over de vrouwen van de Amerikanen ‘Hun vrouwen zijn paarden.’ Moeten mijn gedachten die kant op om betekenis aan het gedicht te geven?
Bij het lezen van de bundel ontstaat langzamerhand het besef dat het om alledaagse zaken gaat in Jan Glas’ poëzie, waarvan je in eerste instantie denkt: wat interesseert mij dat nou? Zo’n onverschillige houding is ongepast. De dichter mag van de lezer verwachten dat deze probeert de tekst op persoonlijke wijze te doorgronden. Laat het gedicht bij je binnenkomen, laat je verrassen en verwonder je. Wanneer je per se iets van het gedicht wil opsteken of er iets van wil meenemen en niet meer, dan zit je als lezer hoogstwaarschijnlijk verkeerd. Laat dat soort beïnvloeding aan het toeval over, laat vooral persoonlijke denkstrategieën achterwege. Laat je levenservaring, je belezenheid en zogenaamde intellectuele bagage thuis en ga eens écht lezen, misschien wil de dichter dat wel. Of toch niet?
Op de voorkaft staat een straatprullenbak afgebeeld. Ongetwijfeld wil de dichter daar het vluchtige effect van een gedicht mee uitdrukken, zeker wanneer je de titel Het waaide er bij dit beeld betrekt. De titel is afkomstig uit het gedicht ‘Abstract II’. Het gaat over een illegaal gebouwde kamer, die midden in de nacht verschijnt: ‘In de / kamer zat een gat. Het waaide er. Door het gat / kwam mijn vader de kamer binnen, hij droeg / een kip die legnood had.’ In de poëtische fantasiewereld mag alles en dat moet vooral ook zo blijven, het is de basis van het dichterschap van elke dichter. Metaforiek kent geen grenzen, maar of de lezer altijd meekan, meegaat of meewil met de beeldtaal van een dichter is een ander verhaal.
Ik lees met genoegen het gedicht ‘De hersenen’. De subtiele humor is zonder meer een constante kwaliteit van de dichter, maar desondanks kom ik niet verder dan een reactie in de trant van: ‘Hé, ja… leuk’. En een gedicht alleen maar ‘leuk’ vinden, is dodelijk, dat weet ik. Nu is de vraag of dat moet: verder komen. Waarom als lezer geen pas op de plaats maken? Helaas, het is niet mijn gangbare leeshouding. Het zal ongetwijfeld aan mij liggen dat ik blijf steken in dit gedicht. Ik herken de alledaagse spreektaal en de begrippen rondom het woord armoede: ‘weinig te besteden’, ‘Uit besparing’ en ‘Stille armoede’ en de lichte toon bevalt me. Maar toch.
De hersenen
De hersenen zijn arm. Ze hebben
weinig te besteden. Overal
hetzelfde goedkope behang.
Uit besparing leggen gedachten
de kortste route af.
Bijvoorbeeld: je bent net gaan zitten
en denkt: hè hè, blij dat ik zit.
Het regent, en je denkt:
daar moet ik straks doorheen.
Je bent klaar met eten:
zo, dat heb ik weer gehad.
Stille armoede. Dat is het.
Vaak merk je het zelf niet.
Een ander ziet het niet.
Thema’s die in zijn gedichten terugkomen zijn seksualiteit: ‘Ik deelde het bed met een man die goede pakken droeg’, ‘Maandagnacht had ik een Chinees in bed die zijn bril / ophield en gaandeweg het liefdesspel verdrietig werd.’ En ‘Die dag, de eerste nacht / met Berend.’ De twee wereldoorlogen behoren tot zijn thematiek, met o.a. een gedicht over Albert Speer, waarin zijn reputatie als architect en stedenbouwkundige in het Derde Rijk wordt afgebroken. Het gedicht heeft de ironische ondertitel ‘Aanvullingen & verbeteringen’. Landen als Denemarken, Zwitserland, Duitsland, Roemenië, Rusland, de VS en Oostenrijk passeren de revue. Het verblijf in hotels is voor hem een inspiratiebron. Mensen die fietsen, een dansende beer, een vluchteling uit een Bulgaars circus, de ijsbaan van Leermens en George Clooney, zelden ben ik zoveel verschillende onderwerpen in een dichtbundel tegengekomen. Het gedicht ‘Speciaal voor haar’ dat begint met de openingszin: ‘Speciaal voor mij had ze borsten op haar rug / laten tatoeëren.’ maakt me razend nieuwsgierig. Dat dan weer wel.
De volgende fictieve, in mijn ogen spitsvondige ready made mag ik de lezer niet onthouden:
Hoogezand zoekt vrouw.
Wie ontvangt?
Komt naar u toe als man.
Kleedt zich na aankomst bij u thuis om.
Is niet bang zich te verliezen in
ideeën en bedenksels gelinkt aan
reële omstandigheden en mensen.
Is geen faker.
Kan alleen doordeweeks en overdag.
Reist met het openbaar vervoer.
Discretie gevraagd en geboden.
Wil je spelen?
Laat een bericht achter.
‘Dingen kunnen gek lopen als ze eenmaal / hun eigen dynamiek krijgen’, dicht Jan Glas in ‘Dynamiek’. Even verder schrijft hij in hetzelfde gedicht ‘Je zou ook gewoon over alle dingen / heen kunnen stappen.’ Echter, dat doet hij niet. Natuurlijk doet hij dat niet! Hij weet drommels goed dat de lezer dat ook niet doet, die gaat minimaal op zoek naar de dynamiek in zijn poëzie en waarschijnlijk nog naar veel meer. De lezer zet andere stappen. Net als ik vindt hij geregeld allerlei bijzonderheden, maar soms ook niet. Ik heb het vermoeden dat de dichter Jan Glas dat niet erg vindt. De dingen kunnen nu eenmaal gek lopen.
***
Jan Glas (Uithuizen 1958) is beeldend kunstenaar, dichter, vertaler, redacteur en zanger. Hij publiceerde drie Groningstalige en twee Nederlandse bundels. Voor De vangers van zummer (2004) ontving hij de Freudenthalprijs en de Literaire Prijs. Met twee jazzformaties nam hij cd’s op, namelijk Glas & Klat met pianist Boelo Klat en Diezeg Laand met Glas, Scheele en Lass. In 2013 trad hij op Poetry International op als eerste Groningstalige dichter. Het waaide er (2017) is zijn zesde dichtbundel.