Tjok! Ballen in de klok!
door Bouke Vlierhuis
Jacob Groot is werkelijk een groot dichter. Misschien wel een van de grootste die we op het moment hebben op de postzegel die ons taalgebiedje nu eenmaal is. Jacob Groot is een dichter die niet alleen precies weet waar hij het over wil hebben, maar die ook net zo lang nadenkt, bouwt en schaaft tot zijn verzen hun onderwerp niet alleen bezingen, maar er deel van gaan uitmaken. Je zou zelfs kunnen zeggen dat Groot voor ieder onderwerp, voor ieder boek, een nieuwe taal bedenkt, een nieuwe variant van ons Nederlands. En dat zorgt er niet alleen voor dat zijn gedichten een verregaande symbiose laten zien tussen vorm en betekenis, maar ook dat geen enkele bundel van deze eigenzinnige dichter qua stijl gelijk is aan een andere. Zo laat Groot zich in Lofzang meer dan in andere bundels zien als klankdichter:
Hooglied
Tjok! Ballen in de klok! Op het blauw
crasht sneeuwgelijk de gelei
der kracht die smelt
m’n adem. O openbare
die niemand is dan
de ander om ons te geven &
te nemen
Ochtend! Ode! Middag! Code! Avond! Bode
bij de deur, op wacht, die in de hemel
ziet, bij de lamppracht, boven
het stadion, het doel
Nacht! Waak! Slaap! Zak! Blaas
door het raam, open
geschoven, om diep
in de mond het lieflijkst
te slapen te leggen
de letters! De cijfers! De uitslag! Prijs!
Wat we hebben! Te zijn! Geworden! Daar!
De Maan! Diep! Ding! Menselijkerwijs!
Wieg van de wind
op het stof dat haar
vormt! Vorm! Houdt in: uit
leliën, van dauw geroofd
de tijger der golven die liggen
heerlijk langs de lippen
die haar likken! Verklikken! Wikken
laten of ze grommen gaat om me
te willen! Killen!
Kicken!
Lofzang wordt op het achterplat een reisverslag genoemd. En inderdaad zou je de bundel kunnen lezen als een weergave van een inspectietocht van ons land. Groot wil beschrijven hoe het er voor staat met onze taal, onze cultuur, en dus met ons. Hij komt daarbij langs allerlei onderwerpen van verheven (de schepping c.q. de oerknal, de liefde) en minder verheven (webcamseks, fistfucken, de televisie) aard.
Het is moeilijk om echt een concrete verhaallijn te ontdekken in de gedichten. De cyclustitels bijvoorbeeld (‘Uitverkiezing’, ‘Kroning’, ‘Shoppen’, ‘Kegelprojectie van de liefde’, ‘Exil’, ‘Moeder van de oerknal’, ‘Volgt u mij’) geven weinig houvast. Ook de gedichten lijken grotendeels op zichzelf te staan en dragen ook allemaal een eigen titel. Het idee lijkt dan ook meer te zijn om alle uithoeken van de Nederlandse taal anno 2009 te verkennen en te laten zien. Chronologie is daarbij van minder belang.
De taal staat, zoals altijd bij Groot, in deze bundel dus centraal. En op dat front gaan in Lofzang dan ook alle registers open. Van bijna hoofse liefdespoëzie tot superflauwe woordspelingen, van de lyrische passages die we zo goed kennen uit Groots eerdere werk tot iets als ‘wijd en / zijd, der wet, ver van je bed, pal in je reet, retteketet’.
Verder zijn er ook talloze verwijzingen naar hoge en lage cultuur: popmuziek, schilderkunst, internet, alles komt voorbij.
De bundeltitel is moeilijk te interpreteren. Waarop is deze bundel een lofzang? Op de taal, luidt het voor de hand liggende antwoord. Op Nederland, zou ook kunnen. Maar dat wordt allebei nergens echt voelbaar. Datgene waar Groot in Lofzang wel met grote regelmaat de lof van zingt is de liefde, en in het verlengde daarvan het vrouwelijk geslachtsorgaan. Dat laatste bezingt hij op zoveel manieren, in zoveel contexten en met zoveel verschillende metaforen dat het wat belachelijk overkomt. Het lijkt er bijna op of in de visie van de dichter niet de taal, maar de kut het bindende element van onze samenleving is. En het zou zomaar waar kunnen zijn, maar ook dat wordt niet invoelbaar bij het lezen van deze verzen.
Groot is een briljante dichter maar het uitgangspunt dat hij voor deze bundel gekozen heeft, weet op de een of andere manier niet te boeien. Ja natuurlijk is er straattaal en poëtische taal. En natuurlijk kun je die combineren tot iets nieuws. En natuurlijk speelt erotiek een belangrijke rol in onze belevingswereld en in toenemende mate ook in het publiek domein, maar dat op zich maakt nog geen poëzie. Daarvoor moet een dichter nog iets toevoegen, een nieuw gezichtspunt. Maar omdat hij in deze bundel een soort van beschrijvend ‘helikopterperspectief’ heeft gekozen, dringt Groot niet door tot de kern van zijn onderwerp en blijft hij dus vaak hangen in clichés.
Begrijp me niet verkeerd: Groot heeft weer een bundel afgeleverd zoals alleen Groot dat kan. Maar het is zeker niet zijn beste.