LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Leesbare doorvoeldheid

31 okt, 2009

Michiel van Rooij verafschuwt hermetische poëzie en schrijft daarom toegankelijke gedichten die de kloof tussen auteur en lezer proberen te dichten. Hij werd al opgemerkt door Gerrit Komrij en vervolgt zijn poëziecarrière binnenkort bij uitgeverij Van Gennep. Meander sprak met deze levensgenieter, die voordragen als een noodzakelijk kwaad lijkt te beschouwen en verknocht is aan papier. 

Je publiceerde je bundel Hoe hoog de maan in de Sandwichreeks van Gerrit Komrij. Hoe is dat balletje aan het rollen gegaan?
Voor mijn debuut in de Sandwichreeks was er al een bundel van mij verschenen in de reeks Dichter bij Eylders, van kunstenaarscafé Eylders aan de Korte Leidsedwarsstraat in Amsterdam, getiteld Vergeten randjes tandpasta. Ik ben vaste klant in dat café en doe er sinds 2006 mee aan de maandelijkse dichtmiddagen, elke derde zondag van de maand. Op een gegeven moment werd de harde kern van de Eylders-dichters uitgenodigd voor het eindbal van het literaire Weerwoordfestival in de Bellevue. Helaas zat ik toen in Barcelona. Weken later kwam ik wederom in Eylders in gesprek met een vrouw die werkt bij de Leidsepleintheaters en die dat bal georganiseerd had. Zij had connecties met Gerrit Komrij, en via via is het toen op zijn bureau beland.

Hoe zou je je poëzie karakteriseren als je drie kernwoorden mocht gebruiken?
Dan zeg ik: toegankelijk, hartstochtelijk en menselijk, al te menselijk! Ik heb een hekel aan hermetische poëzie, of poëzie die te zeer geconstrueerd lijkt – het l’art pour l’ art-principe. Poëzie moet iets te zeggen hebben over wie wij zijn en over hoe wij ons door het leven worstelen. Kunst zegt mijns inziens heel veel over de maker, en dat is ook goed denk ik. Maar het moet wel in je branden en dat moet ook uit de poëzie blijken.

Door welke andere literatoren wordt jouw werk beïnvloed?
Ik ben gaan dichten door het lezen van Remco Campert. Dat was het! Dat wilde ik ook. Verder zijn de dichters die ik bewonder te talrijk om op te noemen en is hun werk te divers. Om me er niet te laf van af te maken en toch een paar namen te noemen: Kafávis, Stevie Smith, Erich Fried, Rainer Maria Rilke, Joseph Brodsky. En breder: alle poëzie die leesbaar is en een doorvoeldheid uitstraalt.

Een beetje dichter treedt tegenwoordig op op festivals en poëzie-avonden. Geldt dat ook voor jou?
Ik vind optreden zwaar overschat. Het hoort bij onze huidige maatschappij, waarin je niet meetelt als je je niet op de voorgrond probeert te dringen, liefst zo luidruchtig mogelijk. Nou hoeft optreden niet altijd luidruchtig te zijn, maar over het algemeen vind ik het niet zo heel veel toevoegen aan een gedicht. Het maakt zo’n gedicht vluchtig, bijvoorbeeld. Persoonlijk vind ik het zelf prettiger om poëzie te lezen en er mijn eigen band mee op te bouwen, mijn eigen sfeer. Ook zie je vaak dat een gedicht dat op papier sterk is niet werkt in een voordracht, en met vuur uitgesproken gedichten niet zo veel meer voorstellen op papier. Optreden is echter een deel van het dichten dat ik accepteer, en een vaardigheid die ik beheers. Daar blijft het bij wat mij betreft. Laat mij maar met iemand een gesprek voeren, al dan niet over poëzie.

Onlangs werd de discussie over de status van literaire tijdschriften aangezwengeld door een scriptie van Bart Temme: ze brachten volgens hem nog nauwelijks debutanten voort en zouden er beter aan doen zich te profileren op het internet. Hoe kijk jij als jonge dichter tegen deze discussie aan?
Ik denk dat de literaire tijdschriften die er zijn, volstrekt onbereikbaar zijn voor debuterende dichters. Zodoende zijn die haast automatisch aangewezen op internet. Als je goed bent, zou dat publicatie in een tijdschrift tot gevolg moeten hebben. Deze logische gang van zaken is totaal verstoord. De literaire tijdschriften moeten zich in mijn ogen beter openstellen voor jong talent en wellicht in een goedkoper formaat uitkomen, zodat de tijdschriften beter betaalbaar en toegankelijker worden. Nu vormen ze veel te veel een privaat hobbyproject van enkele gerenommeerde schrijvers die hun redacties vullen: een elitemedium voor de elite. Het zou juist een toegankelijk podium moeten zijn voor bij uitstek debutanten, ook omdat het zo moeilijk is om een bundel uitgegeven te krijgen. Persoonlijk ben ik nog erg verknocht aan papier en voor mij gaat er niets boven een papieren tijdschrift. Jammer dat de kloof tussen de lezer en de redactie vaak zo groot is. Ik denk dat vooral de literaire media de drempel veel lager zouden moeten leggen, niet qua kwaliteit, maar wel qua toegankelijkheid.

Wat zijn je toekomstplannen op het gebied van de poëzie?
Vooral doorgaan met dichten! In het voorjaar komt mijn tweede bundel Barre tijden uit bij uitgeverij Van Gennep. Het wordt een heel andere bundel dan Hoe hoog de maan. Rond 2011 moet mijn debuutroman gaan verschijnen, hopelijk de eerste van vele. Ergens daartussen wil ik ook nog mijn studie Nederlandse cultuurgeschiedenis afronden, aan korte verhalen werken, reizen door Europa en daarover schrijven, nieuwe poëzie schrijven en verder vooral heel veel genieten van de geneugten des levens.

     Andere berichten

Interview Bart Adjudant

‘Veel poëzie waar ik van houd is gemaakt om gezongen te worden’ door Inge Boulonois   Dichter en musicus Bart Adjudant (Den Haag,...

Interview Bernard Wesseling

Interview Bernard Wesseling

‘Er is een direct verband tussen taalverloedering en gevoelsarmoede.’  door Cora de Vos   Schrijver en dichter Bernard Wesseling...

Interview Jan J. Pieterse

Interview Jan J. Pieterse

'van puntdicht naar bühne' door Inge Boulonois   Jan J. Pieterse (geboren in Goes) heeft een passie voor het theater. Hij presenteert...