door Elly Woltjes en Joop Leibbrand
Meander Klassieker 8
Elly Woltjes en Joop Leibbrand staan stil bij ‘Wiegelied’ van Gerard Reve uit ‘Nader tot U. Een liefelijke titel voor een allesbehalve liefelijk gedicht. Het verhaalt over de worsteling van de schrijver met zichzelf, met zijn geloof, met God en mensen.
–
Ik ging nuchter naar bed, en kon niet slapen.
Toen ik tenslotte sliep, dreunde het huis
en worstelde ik met iemand.
Niet tot de ochtend: toen ik weer wakker werd, was het
–
nog nacht.
Ook wist ik niets meer van een zegen.
–
–
Gerard Reve (1923-2006)
–
Uit: Nader tot U (1966)
Uitgever: G.A. van Oorschot
Als vervolg op zijn brievenboek Op weg naar het einde (1963) publiceerde Gerard Reve in 1966 (toen nog onder de naam Gerard Kornelis van het Reve) Nader tot U, dat vijf brieven en een dertigtal gedichten bevat. Het gedichtendeel draagt nog weer eens apart de titel ‘Nader tot U’ met de tussen haakjes geplaatste aanduiding ‘Geestelijke Liederen’. Als zodanig zijn ze weinig orthodox, want Reve verbindt zijn godsbeleving voortdurend met een haast obsessionele preoccupatie met (homo-)seksualiteit, drank en dood. Wat dat betreft is er een duidelijke overeenkomst met de inhoud van de brieven.
Ook anderszins zijn gedichten en brieven met elkaar verbonden. Zo eindigt de ‘Brief uit het huis genaamd Het Gras‘ met regels die we later lezen als het gedicht ‘Herkenning’ en komt de bekende ‘Ezelpassage’ terug in het gedicht ‘Paradijs’. Ook ‘Wiegelied’ sluit aan bij een passage uit deze brief. Op p. 112 lezen we:
‘Weer te veel gedronken, God, godverdomme. ‘Ik ga er van af, het moet, ik zweer het. Gij die was en is en zijn zal, ik houd op met drinken, ik zweer het voor Uw aangezicht. Maar wanneer precies, weet ik nog niet.’ Ik moest vechten – met God en mensen zou ik worstelen, en ik zou overwinnen, zag ik nu.’
In zijn beroemde ‘Pleitrede Voor Het Hof’ (opgenomen in Een Eigen Huis, Elsevier 1979) zegt Reve hierover (p. 198) zelf het volgende:
‘Het begin van het fragment is eenvoudig: de held van het verhaal is dronken en strompelt naar huis, terwijl hij, vol goede voornemens, zichzelf moed inspreekt: ‘Ik moest vechten – met God en mensen zou ik worstelen, en ik zou overwinnen, zag ik nu.’ Een heel oud, bijbels beeld, waarbij men onmiddellijk denkt aan Jacob, die een gehele nacht strijdt als met een immanent, onbewust want de nachtzijde van de ziel vertolkend Wezen, dat van Meester Slaaf moet worden om ten slotte, als Broeder, Jacob te zegenen.’
In ‘Wiegelied’ heeft de ik-figuur, die onmiskenbaar de schrijver zelf is, een hoopvol begin gemaakt met zijn goede voornemens door ‘nuchter’ naar bed te gaan. Het kost hem moeite in te slapen, wat wellicht veroorzaakt wordt door nog iets anders dan het ontbreken van een alcoholische roes. ‘Nuchter’ betekent namelijk ook ‘koel-zakelijk’, ‘verstandig-kalm’, en het kan dus niet anders, of hij heeft lang (over zijn leven?) liggen denken. Dan volgt de door Reve zelf aangegeven verwijzing naar het Bijbelverhaal over Jakob (Gen.32:22-32):
‘Toen ik tenslotte sliep, dreunde het huis / en worstelde ik met iemand.’
Het gaat hier om de volgende geschiedenis: Jakob, wiens naam ‘de listige’ betekent en die in het leven vooruit gekomen was door zijn vader (Isaäk) en zijn broer (Esau) te beliegen en te bedriegen, krijgt voorafgaande aan de verzoening met die broer een droom waarin ‘een man worstelde met hem, totdat de dag aanbrak.’ De man weet Jakob niet te overwinnen; integendeel: Jakob houdt zijn belager tot de dageraad vast en zegt hem niet te laten gaan, ‘tenzij gij mij zegent.’ Na Jakob naar zijn naam gevraagd te hebben, geeft de belager hem een nieuwe naam: Israël, ‘want gij hebt gestreden met God en mensen, en gij hebt overmocht.’ De onbekende weigert zichzelf bekend te maken, maar zegent Jakob vervolgens wel, waarop Jakob vaststelt: ‘Ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht en mijn leven is behouden gebleven.’
Bijbeluitleggers hebben er altijd moeite mee gehad in de onbekende inderdaad God te zien. Zou die zich niet aan de greep van een mens hebben kunnen onttrekken? Vandaar de vrijwel algemene voorkeur hem als engel te duiden. Zo is de passage ook bekend geworden: ‘Jakobs gevecht met de engel’. Een veel modernere uitleg ziet hier de uitbeelding van een innerlijke strijd, waarbij de overwinning van de waarheid op leugen en bedrog zorgt voor het ontstaan van een nieuwe mens, die als zodanig ook voorzien wordt van een nieuwe naam.
Blijkens de Pleitrede kiest Reve dus vooral voor deze laatste invalshoek. De ‘iemand’ met wie de ik-figuur in ‘Wiegelied’ strijdt, is het duistere, zo men wil zondige deel in hemzelf dat hij moet overwinnen om het in zijn bestaan te kunnen integreren. Zover komt het hier nog niet. De worsteling wordt kennelijk ontijdig afgebroken, het verlossend perspectief van het licht ontbreekt: het is nog nacht, om hem en in hem. Wat er in zijn droom precies gebeurd is, weet hij niet meer; alleen de algemene, maar intense ervaring van het gevecht dat hij moest leveren is hem bijgebleven. Onzeker blijft dan ook of hij niettemin een moment van verzoening gekend heeft. Als het al zo was, is er hem bij het ontwaken in de nacht niets meer van bekend; de zekerheid van de zegen zal hij in een hernieuwde worsteling moeten verwerven.
Waarom presenteert Reve dit alles onder de noemer ‘Wiegelied’? Het zou een voorbeeld kunnen zijn van de bekende Reviaanse ironie: geheel in tegenstelling tot de inhoud stelt Reve zichzelf hier voor als een lief, onnozel kind dat de slaap der onschuldigen slaapt. De Pleitrede geeft een aanwijzing het in een andere richting te zoeken. Als hij zich daarin afvraagt (Een eigen huis p. 185/186), ‘welke soort liefde jegens God’ hij zichzelf ‘als ideaal zou moeten stellen’, wijst hij ‘de meest onbaatzuchtige en meest onvoorwaardelijke liefde’ als volgt aan:
‘Het is de liefde, die ouders koesteren jegens hun kind. Deze liefde vraagt, indien zij echt is, niets, en geeft alles. Aldus moeten wij God liefhebben als ons Kind.’
‘Wiegelied’ wordt zo de wensdroom van de ideale situatie: de strijd gestreden, het duister overwonnen en zich zeker wetend van Gods zegen, Hem in liefde koesterend. Nader Tot U!
Over de verstechniek slechts één opmerking: de overdadige alliteratie in ‘worstelde – weer wakker werd, was’ zal niemand ontgaan zijn.