DE BEZOEKERS
weer waren we vrienden onder elkaar
maar voelden ons bekeken, die avond
stroomde het licht uit onze ogen
kamers in waar deuren kierden
die maar niet open gingen, of dichtvielen
en wat we elkaar ook zeiden, ergens
bleef het hangen, halverwege de avond
kouder was het geworden
en onze gastheer vergeetachtiger
we legden naast hem een blok in het vuur
en schonken hem zijn wijn
toen keek hij
op naar de klok, daar leek
hem van alles zoek
gebaarde nog wat te blijven
is zelf als eerste opgestaan
door wie zijn wij die avond ontvangen
wie schonk ons met het laatste glas
uit, doofde het vuur
in onze harten
werd het afwezig
wie zegde ons gedag
OVER GROOTOUDERS
een schelpenpad tot aan het huis
waar mijn grootmoeder
als engel de deur opende
in zoveel licht
had ik haar nog niet gezien
een fossiel was haar stem en
mijn herinnering het huis geworden
we groetten elkaar en spoelden aan
terwijl ik mijn grootvader slapend zag wijken
ik kon zijn huis en dieren met hokken
tot wrakhout bedenken
zijn appelboom tot klokhuis kijken
mezelf een nachtegaal
horen zingen
NAAKTE WAARHEID
het diepst gekoesterd geheim
verkwanseld
dan regent het hier straks
waarheden als koeien
ik zag ze al vallen
grote naakte koeien
die als puzzelstukken over elkaar heen
rolden en het gras aan de andere kant
van koeien
bestudeerden
en of dat nog groener was
hun uiers waren
van schande gevlekt
en gaven melk als bloed
maar er was niemand
die zag wat ik zag
of zin had om zijn of haar
diepste geheim te verkwanselen
voor een handvol gelijk
of kilo’s naakte waarheid
ik zag ze grazen en dacht
ik ken de waarheid al te goed
ik kan haar beter laten
OM LANGZAAM TE VERGETEN
vergeten haar mond, die smaakte naar jouw mond
de mouw waarin haar polsslag kroop
haar adem en de stilte om haar adem
vergeten het hoog opgetrokken been
ernstige ogen om een serieuze daad
haar snelle lach
als zij nu maar vergeet
jouw hemd om haar schouders
jouw hand waarin haar schoot
rustte en
vergeten haar hese stem
en het onontkoombare vloeken
om lichaamsdelen vol zoet geweld
waarin de tijd wel wilde blijven
vergeten dat het bloed toch weer
zich zonder verveling verzamelde
tot in de openingen van een ander
die geen ander meer was
vergeten wat je bedacht en
wegdacht, de stad en het land
delen van wandelingen
en het licht op een plein dat slonk in je oog
dat zich sloot voor haar
nadat je samen een laatste keer
en voldoende volledig
om langzaam te vergeten