Juliën Holtrigter, pseudoniem van Henk van Loenen (Hilversum, 1946), publiceerde al in 1969 in het tijdschrift Kentering. Hij debuteerde in 2001 met de bundel Omwegen bij uitgeverij Mozaïek. In 2004 verscheen Het verlangen te verdwalen en in 2006 Het stilteregister, beide bij uitgeverij De Harmonie. In april komt zijn vierde bundel uit met als werktitel De onaanraakbaarheid van de ruimte. Hij was werkzaam in het onderwijs als tekendocent, maar is altijd, weliswaar met golfbewegingen, blijven schrijven. Politiek engagement speelt een belangrijke rol in zijn leven en schrijven, maar roept de vraag op of en zo ja, hoe dit dan in gedichten vorm te geven. Inmiddels met vervroegd pensioen, heeft hij het nog steeds druk met schrijven en tekenen. Zijn schrijftafel is daarvan het bewijs: die ligt bezaaid met knipsels, plaatjes, stukjes papier met zinnen.
Je schrijft al een hele poos en niet zonder resultaat, gezien je gepubliceerde bundels. Hoe is het begonnen?
Wij waren thuis met drie broers. De oudste was muzikaal, de tweede tekende altijd en de jongste – de dichter René van Loenen – schreef al heel jong verhalen. Ik was de tekenaar. En dat ben ik gebleven. Ik ben tekenleraar geworden. En nog steeds schilder ik. Maar ik merkte dat ik lang niet alles van wat ik uit wilde drukken, kon tekenen of schilderen. Mijn eerste gedichten schreef ik voor een meisje dat mij haar poëzie had gestuurd. Met het lef van de beginner durfde ik bij Wim Hazeu aan te bellen die een paar straten verderop woonde. Hij zat in de redactie van Kentering, in die tijd het literaire tijdschrift van Nijgh & Van Ditmar. Hierin verscheen mijn eerste gedicht: ‘De koffie van soldaat D.’ Het was in 1969, ik zat toen in militaire dienst. Het was de tijd van Barbarber en Buddingh’ met zijn Heinz-potje. Het gaat over Soldaat D. die zijn koffie met een Faberpotlood roert, wat een heel apart aroma oplevert. Na ongeveer vijf weken roeren, vraagt hij een nieuw potlood aan bij Sectie 3.
Is er sprake van een ontwikkeling in je gedichten in de loop der tijd?
Jarenlang bleef ik zo lang schaven aan mijn gedichten tot er alleen nog maar krullen overbleven. En zo ging het ook met mijn schilderijen. Ik bleef er zo lang aan verbeteren tot ik ze dood geschilderd had. Maar ik kreeg ook andere interesses. Ik werd actief in de politiek en de vredesbeweging. Alles was opeens politiek. Daardoor heeft het heel lang geduurd voordat mijn eerste bundel uitkwam. Belangrijk in mijn ontwikkeling was mijn besluit om streng af te rekenen met het pathos dat steeds weer in mijn werk sloop en meer uit te gaan van de taal in plaats van het gevoel.
Hoe komt dit ‘uitgaan van de taal in plaats van het gevoel’ tot uiting in je gedichten?
Dat uit zich vooral in de woordkeus. Maar eigenlijk daarvoor al, in het creatieve proces dat naar het gedicht toe leidt. Ik begin niet zoals vroeger met een gevoel waar ik woorden bij ga zoeken, maar andersom: ik ga steeds weer op zoek in mijn voorraden ‘écriture automatique’ naar sterke stukjes taal. Daarna stuurt het gevoel, dat gaandeweg ontstaat, de rest. Zo gaat het meestal. Heel soms vloeit een gedicht in een keer uit mijn pen. Geheel buiten mij om. Dan is het natuurlijk feest!
Je schildert ook. Zie je een overeenkomst tussen je schilderijen en je gedichten?
Er komen altijd mensen voor op mijn schilderijen. Het zijn personages uit mijn verbeelding. Ik ben een verteller, ook in mijn gedichten. Maar er zweeft altijd een zweem van mysterie omheen.
Je gedichten zijn van een mooie eenvoud waar een verassende diepte in te vinden is. Wat is jouw visie op poëzie en hoe komt dit tot uiting in je eigen werk?
Ik ben als socialist voorstander van toegankelijke gedichten. Hoe meer de poëzie van de gewone mensen is, hoe beter. Kunst mag niet alleen voor de intellectuele elite zijn. Er valt weer wat engagement bij beeldende kunstenaars te bespeuren. Waar blijven de dichters? Maar ik weet het, het is heel moeilijk om poëzie te schrijven die iets laat zien van de wereld waarin we nu leven en die toch ook geheimen herbergt en muzikaal is.
Je draagt wel eens voor. Wat betekent voordracht voor jouw werk?
Ik ben nogal verlegen van aard dus ik moet eerst heel veel weerstand in mezelf overwinnen. Aan de andere kant lees ik graag hardop, ook voor anderen. Om de klank. Poëzie moet klinken!
Je bent inmiddels aan je vierde bundel bezig. Waaruit put jij je inspiratie?
Uit alles wat zich aandient. Ik kan alles gebruiken. Als ik hier langs de uiterwaarden van de Lek fiets, kom ik vaak op ideeën. En als ik naar een documentaire kijk of in de bijbel lees of door de stad zwerf. Mijn schrijftafel ligt bezaaid met knipsels, plaatjes, snippers papier met zinnen of woorden. Ik maak nieuwe regels uit oude regels, monteer de ene oude tekst van mezelf aan de andere, het is één grote kringloopwinkel.
Op je auteurspagina van uitgeverij de Harmonie lees ik het volgende: ‘Steeds dringt zich een werkelijkheid op die groter is dan de waarneembare, maar die toch met handen en voeten aan de waarneembare werkelijkheid vastzit. Het is juist het aardse besef wat het besef van het bovenaardse oproept.’ Kun je wat meer over de relatie tussen het aardse en bovenaardse zeggen en hoe dit zich tot de verschillende ‘werkelijkheden’ verhoudt?
‘Mij spreekt de blomme een tale’, dichtte Gezelle al. Ik ervaar het leven als een geschenk en een opdracht. Daardoor hebben de dingen betekenis voor mij. De bronnen waaruit ik put zijn de oude joodse geschriften. Die zijn heel aards en realistisch. En toch is er steeds weer dat transcendente. Er is Iemand die ons ver overstijgt en met ons mee trekt. Er is een onzichtbare werkelijkheid die mij soms aanraakt zoals de zon het gezicht van de in het donker levende blinde. ‘Dat wat men liefheeft, openbaart zich vroeg of laat’, schreef Kierkegaard in zijn dagboek.
Met welke bekende dichter zou je graag eens een ‘goed gesprek’ voeren over poëzie en waarom?
Jammer dat Paul Snoek en Herman de Coninck overleden zijn. Met Remco Campert zou ik het willen hebben over de poëzie die de laatste tijd is geschreven. Ik zou ook graag Huub Oosterhuis willen vertellen hoe graag ik zijn liedteksten zing en met hem over politiek willen praten. Maar het liefst zou ik bij Maarten Biesheuvel op bezoek willen gaan. ‘Help mij een verhaal te schrijven’, zou ik hem vragen. Want dat wil ik leren, van hem.