LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

'Spielerei werd plotseling ijzige ernst'

19 apr, 2008

Jan van meenen (Kortrijk, 1951) is leraar Nederlands en Dramatische Expressie en dichter. Hij publiceerde twee dichtbundels bij Uitgeverij P: Aarzelend gedicht (1998) en Weerwerk(2001). Aarzelend gedicht werd genomineerd voor de Blanka Gijselenprijs (Sint-Martens-Latem 1999). Uit de bundel Weerwerk zijn inmiddels meerdere gedichten en gedichtencycli met literaire prijzen bekroond.

Wat beweegt je precies tot het schrijven van gedichten?
Het boeiende van gedichten schrijven is dat je in een heel compacte vorm met een beperkt aantal woorden, in een minimum van tijd, een wereld op je lezer overdraagt. Een gedicht is, wat mij betreft, geslaagd als het bij de lezer net dat intense gevoel wekt dat je als dichter tijdens het creëren hebt ervaren.
Zo gaat mijn gedicht ‘Merel’ over een vogel die tegen het raam aan kwakt en helemaal versuft te zieltogen ligt. Wie heeft dat nooit zelf meegemaakt? Het métier zorgt er dan voor dat je vertrekkend van een eigen nauwgezette observatie die herkenbaarheid oproept, de juiste zegging vindt om je lezer mee te voeren en te beroeren. Zulke gedichten schrijven is spelen met taal en talig bespelen, een heel intense bezigheid. Soms pieker ik een ganse nacht over een woord. Soms hou ik van een hele bladzij tien regels over.

Je schreef vroeger ook proza, maar hebt inmiddels definitief voor poëzie gekozen, vermeldde je bij je inzending naar Meander. Hoe zou jij het verschil tussen proza en poëzie schrijven willen duiden?
Proza is uitgesponnen, vaak badinerend redeneren, eenzelfde gedachte hertalen. Poëzie is dat ene woord dat alles omvat, het tussen de regels suggereren, alleen het neusje van de zalm overhouden. Duidelijk twee verschillende taaldisciplines. Alleen grootmeesters, zoals bijvoorbeeld Claus er een was, slagen erin allebei even goed te beheersen.

Welke dichters of schrijvers hebben jou in belangrijke mate geïnspireerd?
Als student vond ik de Vlaamse poëzie behoorlijk oubollig. Toen las ik vooral Nederlandse dichters, die zich veel frisser, schalkser ook, manifesteerden. Remco Campert was mijn eerste idool. Claus uitgezonderd, telde mijn boekenkast in die periode vooral Nederlandse ruggen.
Zelf schreef ik toen korte, pikante, vaak vileine gedichtjes. Eind jaren tachtig won ik met een inzending de Jules Van Campenhoutprijs. Meteen een bevestiging en een motiverende kick. Maar toen was er als een bliksemslag bij heldere hemel de zieke geliefde, en werd de ‘spielerei’ plotseling ijzige ernst.
Aarzelend gedicht was echt een therapeutische bundel waarin ik de levensbedreigende ziekte van de geliefde in eerste instantie voor mezelf heb bezworen en verwerkt. Tafelspringers en rebellen waren niet langer inspiratiebronnen, maar de intimi. Wat vorm betreft werd ik bijzonder geïnspireerd door het klankrijke taalspel van Anton van Wilderode, inhoudelijk door de diepzinnigheid van Leonard Nolens. Nic Van Bruggen was dan weer mijn inspiratiebron voor de bezwerende litanie.
In de tweede bundel Weerwerk bundelde ik voornamelijk kinder- en jeugdspranken die ik combineerde met pure observatiegedichten, geïnspireerd door het intrigerende Toscaanse landschap. De cyclus ‘Wondkoorts’ die de bundel afsluit, verwijst dan weer naar de blijvende, maar sluimerende ziekte. Een van de gedichten is opgedragen aan Magda Castelein, die toen nog volop met de kanker duelleerde, maar verleden jaar moegestreden uiteindelijk bezweek. Ze was een gedreven dichter en kunstenares die ik heel erg bewonderde.

Hoe belangrijk is publiceren op internet voor jou. Is het even waardevol als een papieren publicatie?
Een papieren bundel trekt mij toch het meest aan. Het kleinood dat je koestert en streelt. Geef mij maar het zwarte lettereilandje in een zee van wit. Maar de enkelingen die die papieren bundel lezen zijn op twee handen te tellen.
Anderzijds moet ik vaststellen dat mijn Meanderpagina tientallen keren per week wordt bezocht. Ik bereik er dus heel wat meer mensen mee en krijg geregeld responsmailtjes.

Wat is je favoriete gedicht aller tijden?
Dat is heel moeilijk, ik heb heel wat favorieten. Mijlpalen zijn bijvoorbeeld de moedergedichten van Elsschot en Claus, maar ook het ‘Lamento’ van Campert, het ‘Je slaapt en dat is stil’-gedicht van Nolens en het ‘Totaal witte kamer’-gedicht van Kouwenaar vind ik subliem.

Treed je weleens op met je gedichten bij poeziëfestivals?
Podiumgeil kun je mij zeker niet noemen, maar te gepasten tijde treed ik wel eens op. Mijn gedichten lenen zich ook wel tot voorlezen, omdat ik ritme en klank primordiaal integreer. Zo bewaar ik goede herinneringen aan ‘Dichters op het spoor’, het project ‘Zeven dichters’ en vooral ook aan het inmiddels ter ziele gegane ‘Sappho festival’ in Ruiselede.
Probleem was wel dat ik tot voor kort moeilijk kon voorlezen uit Aarzelend gedicht. Die verzen zijn zo authentiek wij-betrokken, dat ik bij het voorlezen telkens stokte en de tranen in de ogen kreeg…

Hoe zou je je eigen poëzie willen typeren?
Laat mij misschien zeggen hoe anderen mij typeren. Willy Spillebeen bijvoorbeeld ziet me vooral als sfeerdichter. Volgens hem slaag ik er goed in een specifieke sfeer op de lezer over te brengen. Vriend en collega-dichter Paul Rigolle herkent de meeste van mijn gedichten als typische ‘van meentjes’ Zonder dat ik het zelf echt besef, heb ik inmiddels blijkbaar een eigen signatuur.

Je hebt inmiddels twee gedichtenbundels gepubliceerd bij Uitgeverij P. Wat zijn je verdere toekomsplannen?
Met Aarzelend gedicht heb ik geschreven wat ik wilde zeggen. De meeste gedichten uit Weerwerk zijn dan weer het resultaat van mijn schrijfdrang als neerlandicus.
Inmiddels heb ik voldoende materiaal voor een derde bundel. Maar ik ben voor mezelf heel erg kritisch geworden. ‘Scripta manent’ is mijn credo. Eén keer gepubliceerd haal je je woorden niet terug.
Schrijven is nu een hobby, publicatie niet langer een prioriteit. Wie schrijft heeft de neiging zich te isoleren. Liever wil ik nu met de geliefde genieten. Samen hebben we net een deugddoend skiweekje in de Italiaanse Alpen achter de rug. Maar schrijven verleer je niet. Ik denk dat de microbe blijft kriebelen en dat te gepasten tijde wel weer eens een nieuw gedicht van mij op het internet opduikt.

     Andere berichten

Interview Bart Adjudant

‘Veel poëzie waar ik van houd is gemaakt om gezongen te worden’ door Inge Boulonois   Dichter en musicus Bart Adjudant (Den Haag,...

Interview Bernard Wesseling

Interview Bernard Wesseling

‘Er is een direct verband tussen taalverloedering en gevoelsarmoede.’  door Cora de Vos   Schrijver en dichter Bernard Wesseling...

Interview Jan J. Pieterse

Interview Jan J. Pieterse

'van puntdicht naar bühne' door Inge Boulonois   Jan J. Pieterse (geboren in Goes) heeft een passie voor het theater. Hij presenteert...