Boris Ryzji werd op 8 september 1974 geboren in Tsjeljabinsk, achter het Oeralgebergte. Zijn vader had daar een baan als mineraloog en een leidende positie in de Communistische Partij. Zijn moeder was medisch specialist. In 1980 verhuisde het vijfkoppige gezin – Boris had twee zussen – naar Sverdlovsk, het huidige Jekaterinenburg, de stad die een belangrijke rol in zijn latere dichtwerk zou vervullen.
Omdat zijn ouders allebei werkten en zijn zusjes aanzienlijk ouder waren dan hij, vertoefde de jonge Boris na schooltijd veelal op straat. Daar kwam hij in contact met ruige arbeiderszonen en raakte hij betrokken bij vele vechtpartijen. Het was een wereld die Ryzji van jongs af aan intrigreerde, hoewel hij – mede dankzij zijn belezen ouders – ook al vroeg een grote liefde voor literatuur koesterde.
In 1992 trouwde hij met een medestudente van het Instituut voor Bodemexploratie en debuteerde hij met een gedicht in De spoorzoeker van de Oeral, een tijdschrift voor streekcultuur. Na publicaties in diverse andere lokale bladen, begon hij vanaf 1997 ook in landelijke tijdschriften te publiceren. De belangstelling voor de rauwe, maar ook charmante en atletisch gebouwde Boris nam zienderogen toe: wie was deze gevatte, verfijnde dichter uit Jekaterinenburg, de ‘Russische hoofdstad van de criminaliteit’, een dichter die zich tevens ‘bandiet’ voelde en wilde zingen ‘als een dronken hoer’?
Eind 1999 kende het literaire Moskouse establishment Ryzji een prestigieuze literaire prijs toe. Enkele maanden later verscheen zijn eerste bundel, met gedichten die veelal Sverdlovsk als decor hadden en bevolkt werden door wat hij zelf ergens omschreef als ‘schorem: bandieten en poëten’. Een uitnodiging voor deelname aan het Rotterdamse Poetry International volgde, maar liep voor hem uit op een teleurstelling. Hij sprak slechts een paar woorden Engels, en de tolk die hem op het festival presenteerde, leek zijn poëzie niet geheel aan te voelen. Als gevolg van alle stress en een gevoel van verlorenheid zette Ryzji het op een drinken, wat resulteerde in een chaotisch optreden vol gebrabbel. Alsof dit alles nog niet genoeg was, werd Ryzji na een kroegentocht door Rotterdam ook nog eens door een junk van zijn hele hebben en houden beroofd. Korte tijd later zou hij in zijn Rotterdams dagboek verslag doen van zijn verblijf in Nederland en tevens gewag maken van zijn getroubleerde privéleven.
Op 7 mei 2001, kort voor het verschijnen van zijn tweede bundel, hing Boris Ryzji zichzelf op in zijn ouderlijk huis. Hij liet een briefje achter met de tekst: ‘Ik heb van allemaal gehouden, geen flauwekul! Jullie Boris’. In juni van datzelfde jaar werd de belangrijke Petersburgse Palmyra-prijs postuum toegekend aan deze dichter, bij wie Rusland-kenner Kees Verheul een opmerkelijke overeenkomst met Joseph Brodsky ontdekte: ‘In mijn inmiddels tamelijk lange leven heb ik nogal wat dichters van nabij gekend, goede en middelmatige dichters, dichters in Rusland en dichters in het Westen. Maar bij maar twee van hen voelde ik, hoorde ik en zag ik met eigen ogen die geladenheid, die vonk of zo u wilt die aanwezigheid van iets goddelijks, waarmee sinds de oudheid de kern van het begrip dichter is verbonden’.
Bronnen: Ten geleide door Kees Verheul bij Wolken boven E, Uitgeverij Hoogland & Van Klaveren; internet.