LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Klassieker 107: Miriam Van hee – reeën

14 mei, 2008
door Inge Boulonois

Meander Klassieker 107

De poëtische taal van Miriam Van hee (Gent, 1952) bestaat volgens Inge Boulonois uit subtiele observaties en doet denken aan een monologue intérieur. Haar gedicht ‘Reeën’ klinkt als gefluister, als een vluchtige bespiegeling.

reeën

ik vroeg of je nog van me hield
en je zweeg lange tijd
tot je ‘kijk’, zei, ‘beneden’

daar stonden in langzaam
en laaghangend licht
twee reeën een ogenblik stil,
toen vluchtten zij snel en gewichtloos
het struikgewas in

hier en daar werden bladeren geel
dat was wat je daarna zou zeggen
‘september, de herfst komt er aan’

Miriam Van hee (1952)

Uit: De bramenpluk, De Bezige Bij, Amsterdam 2002

De poëtische taal van Miriam Van hee (Gent, 1952) bestaat uit subtiele observaties en doet denken aan een monologue intérieur. ‘Reeën’ klinkt als gefluister, als een vluchtige bespiegeling. Het is eenvoudige taal zonder ellenlange versregels.

In dit gedicht ligt het zwaartepunt op het vergankelijke. Het dichterlijk ik vraagt degene die bij haar is naar zijn gevoelens voor haar (voor het gemak ga ik uit van een vrouwelijke eerste persoon en een mannelijke tweede). Een lange stilte volgt. Daarna vraagt hij haar te kijken naar twee reeën die een ogenblik stilstaan om daarna snel en gewichtloos in de struiken te vluchten, tussen de vergelende bladeren. Zij weet op voorhand dat hij ‘september, de herfst komt er aan’ gaat zeggen, verwijzend naar het vanitasseizoen bij uitstek.

Dit vrije vers heeft een eenvoudige vorm: drie strofen gelardeerd met binnenrijm. Geen hoofdletters – die zien we nagenoeg alleen vóór haar bundel Binnenkamers (1980) – en een schaars gebruik van interpunctietekens. De taal is ernstig van toon en zeer helder. Geen grammaticale en stilistische trucs, geen paradoxen noch relativerende kwinkslagen. Het gedicht begint met een jambe die als het ware eerst voorzichtig, met een onbeklemtoonde lettergreep, aanklopt. Ook de tweede regel is jambisch, de derde staat in een driedelige versvoet, de anapest. De hele tweede strofe is amfibrachisch. De eerste regel van strofe drie begint antimetrisch om meteen weer in de amfibrachys door te gaan.

De kracht van dit gedicht ligt niet uitsluitend in de onopgesmukte taal waardoor het een spannende en diepzinnige helderheid uitstraalt, maar ook in wat niet gezegd wordt. Het gedicht vormt een mooi voorbeeld van enerzijds de kunst van de karigheid, anderzijds de kunst van het verzwijgen. De tweede persoon antwoordt niet, althans niet rechtstreeks, op de gestelde vraag. Na een lange tijd wijst hij naar beneden, naar de reeën die, net als zijzelf, een ogenblik stilstaan. De inzet van de amfibrachys in strofe twee valt samen met een verschuiving in aandacht, en wel van ‘ik’ en ‘jij’ uit de eerste strofe naar ‘daar’, het eerste woord van de tweede strofe, en ‘zij’ van de dieren, de – assonerende – twee reeën verderop, beneden. Bij de lectuur van de tweede strofe krijgen zowel ‘daar’ als ‘twee’ vanzelf meer nadruk, de metrische daling wordt ‘opgevuld’ en dit effect beklemtoont de verschuiving in aandacht. De alliteratie van ‘licht’ met het – assonerende – ‘langzaam en laaghangend’, echo’s van het woord ‘lange’ in de eerste strofe, tekent een weemoedige sfeer. De reeën, waarmee de tweede persoon zich lijkt te identificeren, ‘vluchtten snel en gewichtloos het struikgewas in’. De symboliek van het slanke hert – eenzaamheid, schuwheid en snelheid – sluit er perfect bij aan. Dan volgt het antimetrische ‘hier en daar’ dat de verschuiving in het perspectief opnieuw accentueert en tegelijk de vergelijking aanzet tussen het paar en de reeën. De vraag is kennelijk zo vaak gesteld dat het lyrisch subject de ontwijkende reactie weet: ‘september, de herfst komt er aan’.

Zo helder als het gedicht is geformuleerd, zo ongezegd blijft het belangrijkste. Een antwoord geeft hij niet, heeft hij ook niet eerder gegeven. Is de eerlijkheid te cru om te bekennen? Wil hij voorzichtig aangeven dat de liefde tanende is, zoals alles immers voorbij gaat? Of houdt hij er gewoon niet van om dergelijke gevoelens van liefde , wel of niet tanend, te uiten? Het woord ‘nog’ in de vraag impliceert, letterlijk genomen althans, dat hij dat vroeger wel deed en dat, op wat voor manier dan ook, liet merken.

Weemoed en vergankelijkheid bepalen de hoofdtoon van het gedicht. Zoals altijd bij Van hee staat de waarneming centraal. Door dat perspectief komen stilstand en beweging, aankomst en vertrek nadrukkelijk aan de orde. Uit ‘reeën’ spreekt onzekerheid over het behoud van de liefde. De spannende helderheid die het gedicht uitstraalt zou je kunnen verklaren uit de spanning tussen de gewone werkelijkheid en het verlangen naar en onzekerheid over de liefde.

De poëzie van Miriam Van hee verscheen in een stuk of tien talen. De Franse vertaling van De bramenpluk door Philippe Noble, bekend door zijn vertalingen van werk van Harry Mulisch, Multatuli en Cees Nootenboom, kreeg in 2007 de Europese poëzieprijs ‘Poesias’ toebedeeld. Zijn fraaie Franse vertaling van ‘reeën’ wil ik u niet onthouden. Het voert vanzelfsprekend te ver om hier lang bij de vertaling stil te staan. Natuurlijk gaat zo’n omzetting gepaard met veranderingen in rijm en metra maar de opvallende allitererende l in ‘langzaam en laaghangend licht’, is mooi behouden in ‘là-bas dans une lumière/lente’.

evreuils

j’ai demandé si tu m’aimais encore
et tu as gardé un long silence
puis “regarde”, as-tu dit, “en bas”

là-bas dans une lumière
lente et à fleur de sol
deux chevreuils un instant immobiles,
puis ils s’enfuirent, vifs et aériens
dans les fourrés

ça et là des feuilles jaunissaient
c’était ce que tu allais dire ensuite
“septembre, l’arrivée de l’automne”

Miriam Van Hee: La cueillette des mûres; Castor Astral, 2006

Miriam Van hee, Vlaams dichteres en slaviste, debuteerde in 1978 met Het karige maal (Masereelfonds) waarvoor ze de Oostvlaamse prijs voor Letterkunde ontving. Ook de bundels erna kregen een onderscheiding. In 1998 verscheen de verzamelbundel Het verband tussen de dagen. Gedichten 1978-1996 (De Bezige Bij, Amsterdam 2001) . Vervolgens kwamen bij dezelfde uitgever De Bramenpluk en Buitenland (2007) uit. Voor de laatstgenoemde bundel ontving zij de Herman de Coninckprijs voor de beste dichtbundel.

     Andere berichten