LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Gedichten

20 sep, 2008
Arrival 1946

The boat docked in at Liverpool.
From the train Tariq stared
at an unbroken line of washing
from the North West to Euston.

These are strange people, he thought –
an Empire, and all this washing,
the underwear, the Englishman’s garden.
It was Monday, and very sharp.

Aankomst 1946

De boot meerde af in Liverpool.
Vanuit de trein staarde Tariq
naar een ononderbroken rij wasgoed
van het Noord-Weststation tot Euston.

Dit zijn rare mensen, dacht hij,
een wereldrijk en al die was,
het ondergoed, de Engelsman z’n tuin.
Het was maandag en erg guur.

Uit: The Country at My Shoulder
Vertaling: Kees Klok
 

Spit

I’m back in Oxford, summer ’72 –
my father’s aspirations thirty years ago.
A family visit. Sun and cloud.
Girls in floating Laura Ashley dresses,
climbing into student cars, driven
to picnics, to who knew where.
The shining ones – could I really
become one of them?
Then cutting through all this,
a man steps forward, spits at us,
and hurries on – revealing
my mother and father to me,
stripped of their protective glass,
their two colours, like those double
erasers we used then, for ink and pencil.
My parents, fixed, momentarily
in that hallowed city
of pavements, noise and clouds.
My mother’s furious face,
my father’s seeming absentmindedness.
Little said. The moving on.

Spuug

Ik ben terug in Oxford, zomer ’72 –
de aspiraties van mijn vader dertig jaar geleden.
Een bezoek met het hele gezin. Zon en wolken.
Meisjes in wapperende Laura Ashley-jurken
stappen in studentenauto’s, worden naar picknicks
of naar wie weet waar gereden.
Zoals die stralende – zou ik werkelijk
een van hen kunnen worden?
Dan stapt er dwars door dit alles heen
een man naar voren, die naar ons spuugt
en snel doorloopt – hij toont me
mijn vader en moeder,
ontdaan van hun beschermend glas,
hun twee kleuren, zoals het dubbele
vlakgom dat we indertijd gebruikten, voor inkt en potlood.
Mijn ouders, een ogenblik gestold
in die gewijde stad
van trottoirs, lawaai en wolken.
Het woedende gezicht van mijn moeder,
de schijnbare verstrooidheid van mijn vader.
Weinig gezegd. Het doorlopen.

Uit: How the Stone Found Its Voice. Tarset 2005.
Vertaling: Kees Klok
 

Alamgir Hashmi’s Camel

I want to borrow Hasmi’s camel,
that formed itself
from an American cloud,
its hump
the difficult curve
of the earth
.

I wonder if it’s on loan
for border crossings, awkward journeys,
for travelling in English deserts.

Let me welcome it,
shy from early persecution,
a little grumpy
despite its many advantages,
introduce it to our neighbourhood.

I turn my head
and sand blows past the houses,
swirls down the streets and avenues.
The camel closes its nostrils.

These are heated times.
It treats the boating-lake
as its water-hole.

A number of residents
have not wished for
a black or brown person
as a neighbour.

And now they have a camel
suggesting itself as a means of transport,
a beast with coarse hair
and a tufted tail,
a lofty expression
and nothing particular to do.

It is trying to sum something up,
to get a feel for the suburbs,
its hump full of unfamiliar words
and disturbing customs.

It moves with a swaying stride,
kneels by the Mace shop.
England, a new thought on its lips.

De kameel van Alamgir Hashmi

Ik wil de kameel van Hasmi lenen,
die zichzelf heeft gevormd
uit een Amerikaanse wolk,
zijn bult
de lastige kromming
van de aarde
.

Ik vraag me af of hij te leen is
voor het overschrijden van grenzen, gevaarlijke tochten,
voor het reizen door Engelse woestijnen.

Laat ik hem welkom heten,
schuw door eerdere vervolging,
een beetje knorrig
ondanks zijn vele voordelen,
laat ik hem aan de buurt voorstellen.

Ik draai mijn hoofd om
en er waait zand langs de huizen,
het spiraalt door de straten en lanen.
De kameel sluit zijn neusgaten.

Dit zijn opgewonden tijden.
Hij behandelt de kanovijver
als zijn drinkplaats.

Een aantal inwoners
heeft zich geen zwart
of bruin iemand
als buur gewenst.

En nu hebben ze een kameel
die zich voorstelt als transportmiddel,
een beest met ruig haar
en een staart als een kwast,
een trotse uitdrukking
en niets bijzonders te doen.

Hij probeert een en ander op en rijtje te zetten,
om wat sympathie te krijgen voor de buitenwijken,
zijn bult vol onbekende woorden
en verontrustende gewoonten.

Hij beweegt met een zwalkende stap
en knielt neer bij de Buurtwinkel.
Engeland, een nieuw idee op zijn lippen.

In: How the Stone Found Its Voice. Tarset 2005.
Vertaling: Kees Klok

 

The Suits

My father’s forties’ suit, bought when he first came to England,
pin-striped with broad lapels, comfortingly chocolate, but crisp.

He and his Pakistani friends and their we-have-arrived-suits.
In a black-and-white snap, Dad sits on the grass at a rural crossroads,

head in his hands, signs pointing in all directions: Digswell, Welwyn,
Tevin Wood…Even here, deep in the countryside, he’s wearing

his suit. He’s handsome as a doctor, our neighbour said.
My father and his friends, marvelled at wherever they went, ordering

a sandwich at the Comet Hotel, or shopping on the Barnet bypass.
This was before Go back home! Their suits of armour

could have stood up without them. Walked on and on.

De pakken

Het jaren veertig pak van mijn vader, gekocht toen hij voor het eerst naar Engeland kwam,
krijtstreep met brede revers, geruststellend chocoladebruin, maar gedecideerd.

Hij met zijn Pakistaanse vrienden en hun wij-zijn-aangekomen-pakken.
Op een zwartwitkiekje zit Vader in het gras op een landelijk kruispunt,

handen onder zijn hoofd, richtingborden die alle kanten op wijzen: Digswell, Welwyn,
Tevin Wood…Zelfs hier, midden op het platteland, draagt hij

zijn pak. Hij is mooi als een dokter, zei onze buurvrouw.
Mijn vader en zijn vrienden, waar ze ook maar gingen verbaasden ze zich, terwijl

ze een sandwich bestelden in het Comet Hotel of winkelden op de ringweg van Barnet.
Dat was voor het Rot op naar huis! Hun harnassen

hadden zich zonder hen kunnen handhaven. Almaar voortlopend.

Uit: How the Stone Found Its Voice. Tarset 2005.
Vertaling: Kees Klok
 

England, I Am Gazing at Your Body

stretched out on the sea,
buoyed up on the waves.
I watch it brighten and darken,
go warm and cold.

Weakened, shrunk, thrown back
on my mercy, you ask for a grain
of understanding –
all I can do is sniff you, your industrial belts,
your hedgerows, your crags and reservoirs,
rest an elbow on a grass roundabout.

I press the weight of my body
against the bulk of yours.
The wind blows across our contours,
the black-dog rocks, the winking lights,
the peopled parks, an unforgiving street.

England, it’s time
                              to call the children in.

I pull myself off you.
Hard to prise my stickiness from yours.

Engeland, ik staar naar je lichaam

uitgestrekt op de zee,
drijvend gehouden op de golven.
Ik zie het opfleuren en versomberen,
warm en koud worden.

Verzwakt, gekrompen, teruggeworpen
op mijn genade, vraag je een greintje
begrip –
al wat ik kan doen is aan je ruiken, je industriegebieden,
je hagen, je rotspunten en stuwbekkens,
een elleboog laten rusten op een rotonde van gras.

Ik druk het gewicht van mijn lichaam
tegen de massa van het jouwe.
De wind waait over onze contouren,
de rotsen als zwarte honden, de flikkerende lichten,
de bevolkte parken, een onverzoenlijke straat.

Engeland, het is tijd
                                   om de kinderen binnen te roepen.

Ik trek mezelf van je af.
Moeilijk om mijn kleverigheid te breken van de jouwe.

Uit: How the Stone Found Its Voice. Tarset 2005.
Vertaling: Kees Klok
 

English Roses

What drew Harinder to the rose gardens?
Was it a Pakistani’s love for English girls,
ladies of consequence, superior women?

Thick gloves dealt with their thorns,
and thankfully they had no voice,
just opened their white, their lilac hearts,
displayed themselves like eager debutantes.

Nurturing such women, spraying their greenfly,
was a serious matter, like cutting of heads.
He called them by their names –
                                          and they responded.

Penelope, Emily Gray, Ena Harkness…
In the ordered, windy nurseries
so many of them chose him.

Engelse rozen

Wat trok Harinder naar de rozentuinen?
Was het de liefde van een Pakistaan voor Engelse meisjes,
dames van belang of superieure vrouwen?

Dikke handschoenen boden hun doornen het hoofd
en goddank hadden ze geen stem,
ze openden alleen maar hun witte, hun lila harten,
terwijl ze zich toonden als begerige debutantes.

Zulke vrouwen verzorgen, hun bladluis bespuiten,
was een serieuze zaak, zoals het afhakken van hoofden.
Hij noemde hen bij hun namen –
                                          en zij reageerden.

Penelope, Emily Gray, Ena Harkness…
Zoveel van hen kozen hem
in de geordende, winderige kwekerijen.

Uit: How the Stone Found Its Voice. Tarset 2005.
Vertaling: Kees Klok
 

So Much Goes On

(after Jean Rhys)

It seems to me that Englishmen
make love with all their clothes on –
they think it more respectable that way.

And then, of course, for luck they add
a macintosh, to keep the dark rain off.
Under an umbrella, so much goes on.

Er gebeurt zoveel
(naar Jean Rhys)

Me dunkt dat Engelsen
de liefde bedrijven met al hun kleren aan –
ze vinden het op die manier fatsoenlijker.

En vervolgens trekken ze er natuurlijk voor het geluk
een regenjas bij aan, om de donkere regen te weren.
Er gebeurt zoveel onder een paraplu.

Uit: How the Stone Found Its Voice. Tarset 2005.
Vertaling: Kees Klok
 

For My Daughter

Your name rests for a moment on my tongue
and speaks resoundingly of Englishness.
I let it stay a little longer

and it swells and fluctuates.
You are here with a whisper
of another continent in your bones,

though you can’t yet think of it like that.
And perhaps we are all immigrants
in these towns and villages,

and all strangers to ourselves.
When I say your name it melts like ice,
or starts to grow –

a hospital, a playground,
a path through the fields, the sky.

Voor mijn dochter

Jouw naam rust een ogenblik op mijn tong
en spreekt daverend van Engelsheid.
Ik laat hem nog even blijven,

hij zet uit en gaat op en neer.
Je bent hier met in je gebeente
een fluistering van een ander continent,

al kun je dat zelf zo nog niet zien.
En misschien zijn we allemaal wel immigranten
in deze dorpen en steden,

en allemaal vreemden voor onszelf.
Als ik jouw naam noem smelt hij als ijs,
of begint te groeien –

een ziekenhuis, een speelplaats,
een pad door de velden, de lucht.

Uit: How the Stone Found Its Voice. Tarset 2005.
Vertaling: Kees Klok
 

     Andere berichten

Kinderpoëzie (VI)

Kinderpoëzie (VI)

‘Waarom leest iemand geen gedichten? Omdat iedereen (en die iedereen heeft nooit gedichten gelezen) zegt dat gedichten moeilijk zijn, dat...

Jacobus Bos

Jacobus Bos debuteerde in 1969 met een verhalenbundel en ontving in 1974 de Anna Blamanprijs voor De dagelijkse geest. Zijn...

Sijmen Tol

  Sijmen Tol (1950) studeerde slavistiek aan de Universiteit van Utrecht en was jarenlang redacteur van de Linguistic Bibliography....