LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Hans Verhagen – Zwarte gaten

21 okt, 2008

De poëzie van een hypomaan

door Ivan Sacharov

Soms word je bij een nieuwe bundel niet alleen verrast door de poëzie die erin staat:

‘Verhagen zet de wereld in lichterlaaie.’
(Maria Barnas in De Groene Amsterdammer)

‘Om deze toverachtige macht gaat het in de kunst.’
(Hans Sleutelaar)

‘Verhagen […] wiens imposante aanwezigheid je willoos meesleurt in zijn krankzinnige wereld.’
(Piet Gerbrandy in de Volkskrant)

‘IJzingwekkend volmaakt portret van de condition humaine in de vroeg-eenentwintigste eeuw.’
(Ilja Leonard Pfeijffer in NRC Handelsblad)

‘Net als Willem Kloos, Marsman en Lucebert (toe maar!) is de dichter Hans Verhagen bij leven al een legende.’
(Jaap Goedegebuure in Eindhovens Dagblad)

‘Als er gevaarlijke poëzie zou bestaan (bestaat die dan niet?), zou het die van Hans Verhagen zijn.’
(Bertram Mourits in de Poëziekrant)

Deze citaten staan achterop ‘Zwarte gaten’, de nieuwe bundel van Hans Verhagen. De cursief afgedrukte teksten zijn toevoegingen van mezelf.
Als een flaptekst nieuwsgierig moet maken doen deze teksten zeker hun werk: wie zou zulke poëzie, ‘die de wereld in lichterlaaie zet’ niet willen lezen? Natuurlijk zijn de woorden uit hun verband gerukt; ik weet niet welke ‘toverachtige macht in de kunst’ precies bedoeld wordt, maar, jeetje, dat moet toch na te voelen zijn! Wat een teleurstelling dan bij het lezen van het eerste gedicht:

‘Grenspost’

Flarden in visioen gedrenkte wolk reizen in cyclonen rond
Rothonden vermaken zich met zielen in hun kaken malen
Uit het holst van het moeras wellen ongenaakbare vocalen
Dat vervloekte ritme altijd van gerammel & geknor van lege magen

Bij de laatste grenspost (waar ze wisten dat ze onbestaanbaar waren)
staat de felbegeerde oud-gereformeerde Nazidame zich te schroeien
aan de roodroodgloeiende novembermist; pooiers op trompet,
zwijgend groepsportret van singer-songwriters op bloesems en frambozen,
pose met een supersonisch voetbalmeisje in een elfmans-opklapbed

Ze zeiden dat het eigenlijk m’n moeder was
Ze spraken voetstoots af dat ze m’n dochter was
Jullie namen alles aan wat stom en jong en grijs en krom was
O! de grote monitoren, de oren, de motoren, spoorlozen,
al die overrijpe snoevers en vooral die niet te missen
show van honger en vergelding voor de ramen
De vermissing lijkt vooral op de bevrijding uit een ander ongewisse

Vermakelijk, wat er allemaal gebeurt bij deze grenspost van de bundel, die meteen ook over die andere grenspost blijkt te gaan: de dood. Verhagen laat wel zien dat hij kan goochelen met woorden. Dáár kan het niet aan liggen. Aan flamboyante beelden van ontluistering in met name de tweede strofe geen gebrek. En hoeveel oren zijn er bijvoorbeeld niet verwerkt in die zin ‘O! de grote monitoren, de oren, de motoren, spoorlozen,’ (met alle bijkomende associaties: motoren, als mot-oren, oren waar de mot in zit)!
Vermakelijk, inderdaad, maar ik weet niet of dat nu ‘de toverachtige macht’ is waar het in de kunst om gaat. Ik mis iets. Het gedicht laat zich naar mijn gevoel ondanks alle roodroodgloeiende novembermist toch te klaar in één keer lezen: het is te plat, te expliciet. En in die laatste, concluderende zin is de boodschap dat het leven al net zo’n zwart gat kan zijn als de dood wel erg direct-eenduidig opgeschreven. Nee, voor ik de zoveelste veer in iemands achterste steek, moet er meer gebeuren. Ach, een grenspost is er om voorbij te gaan:

‘Storm’

Als hoofddeksels op windkracht 8, vergeten serieus te nemen,
zag ik alles wat ik tot op heden heb gedacht
& iedereen gehavend die ik liefhad
mij ontvliegen in de storm over de Oostenburgergracht

Ik die nog geen in de modder weggezakte bezemkast bezat
had knikkers en een kogelgat en poeders meegebracht
om ons overeind te houden zonder overlast
tijdens windkracht 9

Honderden der onzen raakten maximaal geminimaliseerd
door wat ontbrak – geen tuinen in de tuinsteden,
geen criminelen in de schurkenstraten,
allemaal ontslagen van de plicht te moeten delen

De instigator had zich ter voorkoming van stigmatisering
uit de constellatie teruggetrokken, voor het laatst gezien
in zwarte gaten, contemplerend substantiële decimering
De achterblijvers vlogen ons vooruit op windkracht 13

 

Bij zoveel verbaal geweld zou je haast vergeten waar het in de poëzie om gaat. Leuk natuurlijk: ‘maximaal geminimaliseerd’ en ‘schurkenstraten’, die aan schurkenstaten doen denken, maar toch: typisch een storm in een glas water, dit gedicht. De ironie gaat hier ten koste van de emotie, die de dichter heeft ‘vergeten’ serieus te nemen. Eigenlijk werkt het net als met aandelen: goeie poëzie wil toch eerst en vooreerst serieus genomen worden, anders krijgt ze het vertrouwen van de lezer niet en daalt haar waarde.
Doet deze poëzie dan toch iets gevaarlijks? Inderdaad, maar niet op de manier die Bertram Mourits bedoelt, vrees ik. Verhagen lijkt een beetje op Jim Carrey in de film ‘The Mask’, die van een ballonnetje een mitrailleur maakt. In de film blijkt die mitrailleur dan ook nog echt te kunnen schieten. Maar in dit gedicht ontbreekt helaas de lading die nodig is om het gevoel echt te raken.
Beter vind ik het volgende gedeelte uit ‘aards bestaan’:

Omdat we in de grote droogte dreigden te vergaan
klommen we van lager wal naar grote hoogten
waarvandaan we niets dan water zagen, en de vraag rees
wie of waar de waterdragers waren –
we droomden dat we rode neuzen oogstten
en ijskoud water distilleerden uit de oceaan
en ons bij het doodgaan wisten te bevrijden door de kraan
voorgoed te laten lopen

Soberder van opzet dan de eerder geciteerde gedichten, staat hier toch meer ‘wat er niet staat’, om het maar eens op z’n Nijhoffiaans te zeggen. Mooi, die kraan in de voorlaatste regel. Kan die niet ook worden gezien als een hijskraan om ons ego op te tillen? In de dood kunnen we ons niet langer groter voordoen dan we zijn… En daarmee roert deze tekst een belangrijk thema aan bij Verhagen, die de rebelse neiging maar zelden kan onderdrukken om snoevers en dikdoenerige na-apers te kijk te zetten. Ook in het volgende gedicht, waaraan misschien de titel van de bundel is ontleend (hoewel er meer zwarte gaten in de bundel voorkomen), komt dit thema aan bod:

‘Schoonheid’

Alleen bij heldere hemel
kun je de zwarte gaten onderscheiden,
met heel het naakte bestaan erin

Moet je dat belachelijke kapseizen eens zien,
het schreeuwen van de elementen op het scherm;
de schoonheid van de ridicule dromer
die zijn leven weggooit voor één hartveroverende melodie,
hardhorend bovendien

Wie rood ziet stelt zich tevens bloot aan blauw,
de sloper bouwt;
zij die heilig geloven in de tijd zullen spoedig sterven

Wie onbekommerd in de zwarte gaten stapt
zal zich een heldere hemel verwerven

Niet helemaal origineel, deze tekst waarin tegendelen elkaar zichtbaar maken. ‘De sloper bouwt’ is wel een leuke vondst, maar ik heb dat al eens ergens eerder gelezen (wie weet waar mag het zeggen). Verhagens’ boodschap is duidelijk: wie zich durft te laten zien zoals hij is komt goed terecht. Hij ageert dan ook tegen iedereen die deze boodschap negeert:

Niets liever willen kinderen dan stiekem liefdevol hebzuchtig
de steunzolen heel even aanraken
van de zwetsers die de tover uit de monitoren slopen
en vervangen door hun slaapverwekkend pretaanjagend na-apen

Lekkende gletsjers, de memmen staan op springen
Door een laatste reusachtige klauw boven water gestoten
is een hoek nog zichtbaar van een voetstuk
vol elkaar verdringende, in het trappenhuis uitglijende idioten

Stiekem heulend met de kinderen voel je als lezer die leedvermaak opwekkende laatste regel haast al aankomen. En en passant wordt ook nog even een stukje milieuproblematiek meegenomen! Ja, misschien heeft Ilja Leonard Pfeijffer toch gelijk wanneer hij zegt dat deze poëzie een portret geeft van de condition humaine in de vroeg-eenentwintigste eeuw. Of het een volmaakt portret is weet ik niet, maar Verhagen lijkt als een ware nar de draak te steken met een voor ons tijdsgewricht typisch soort hypocriet gedrag.
Maar is dat gedrag wel kenmerkend voor onze tijd? Mensen hebben zich immers altijd anders voorgedaan dan ze waren, en de machthebbers van vroeger waren niet minder hypocriet dan die van nu. Vroeger waren er koningen en keizers en als ik ene meneer Shakespeare mag geloven werden die belachelijk gemaakt door hun hofnarren. Nu zijn er bijna geen koningen meer met echte macht, maar het lijkt erop dat de rol van de narren nog lang niet is uitgespeeld. Verhagens’ gedichten kunnen mijns inziens heel goed als de monologen van een moderne nar worden opgevat, die zich niet richt tegen een koning, maar tegen de hypocrisie van een gevestigde orde, waarvan hij zelf tenslotte ook deel uitmaakt.

Narren, clowns, jokers, of hoe men ze ook wil noemen, hebben vaak iets triests. Iets dat verborgen blijft achter de schmink op hun gezicht en hun extravagante manier van doen. Ze zijn niet beter (af) dan wie ze plagerig een spiegel voorzetten, ze kunnen het misschien alleen beter verbergen: hun eenzaamheid, hun liefde… ‘Hij was maar een clown, en nu is hij dood’, ging het niet zo? De bekende Januskop komt in beeld; de clown die lacht van buiten en huilt van binnen. Ook bij Verhagen valt een binnenkant te ontdekken:

Die ochtend was zij doodgewoon van huis gegaan
in een metallieke limousine met een rozenkrans van schedels
en trompetten stekend uit edele delen, om ze te bedekken tevens;
en ’s avonds was zij nog niet thuis

Ik heb die nacht in onze gemeenschappelijke stilte rondgewaard
maar ditmaal bleef zij zwijgen
Ze was er wel, ze was zelfs overal
maar ik ben niet meer met haar aan de praat geraakt

Ik kon haar zelfs niet aan het lachen krijgen

Kenmerkend voor een clown, die laatste regel. En zonder nu gelijk te willen beweren dat liefdesverdriet bij Verhagen altijd de beste poëzie oplevert (ondanks die ‘gemeenschappelijke stilte’: een schitterende vondst!), vind ik dat Verhagen hier een opvallend serieuze toon aanslaat. Alsof hij zichzelf in dit gedicht (en enkele andere waarin sprake is van een ‘gestorven geliefde’) meer blootgeeft dan elders. De clowneske laatste regel is al haast een vlucht uit de ernst van het voorafgaande: ‘noodtrappen naar het morgenlicht’, zoals een andere dichter het noemde. Maar meestal lijkt het of Verhagen niet serieus genomen wíl worden… Of toch?

‘o happy maan!’

Lag ik uit de duisternis te koekeloeren in het licht
zag ik haar met franse lichtmatroosjes meegaan,
terwijl ze me passeerde noemde ze m’n naam en lachte
en zei zachtjes ‘Tot strakjes’

Korte opwaartse & voorstoots schokkende impulsen
namen namens haar bezit van mijn lichaam
Ik voelde hoe ik zwol in haar gedachten

Vandaar dat ik niet zomaar weg kon gaan
Ik had haar hervonden
en al moest ik in een kogelregen op haar wachten,
ik wilde haar een klinkend welkom thuis bereiden
Om te slapen was ik toch te opgewonden

Een hypomaan kan zich niet veroorloven lang stil te staan
O happy maan! Maar
thuis kwamen we geen van beiden

Is dit een zelfportret, dit gedicht, waarin de dichter een vrouw nodig lijkt te hebben om zichzelf te kunnen bevestigen? ‘Een hypomaan kan zich niet veroorloven lang stil te staan’. Nee, allicht niet, want dan slinkt alles wat ‘zwol in haar gedachten’ als een leeglopend ballonnetje tot zijn ware proporties terug en valt hij door de mand. ‘Thuis kwamen we geen van beiden’, zegt de dichter er nog fijntjes bij. Hoe moet dat ‘kwamen’ worden opgevat? Zijn de dichter en zijn geliefde letterlijk nooit thuisgekomen (wat ook nog zoiets kan betekenen dat de dichter nooit ‘bij zichzelf’ is gekomen, lees: nooit zichzelf is geworden) of gaat het om een seksuele connotatie? Ik denk vooral het laatste.
Verhagen is en blijft vermakelijk zoals een circusclown vermakelijk is, een hyper ‘hype’ gevoelige hypomaan, die als de Joker uit een vroegere Batmanfilm, zijn pistool trekkend liefst een kanon tevoorschijn haalt. Alles moet theatraal, moet klinkend en opgewonden zijn. En dat verdraagt zich niet zo best met dat thuis-zijn, die toestand van tevreden rust waarin iemand – helemaal zichzelf – niet langer hoeft te doen alsof, en naar geen hoogtepunt (meer) hoeft te streven. Men moet hem niet te langzaam lezen: deze goochelaar en hyperpipo, want hij lijkt wel bang voor stilstand, bang dat dan zijn trucjes niet meer werken en het uitkomt: zijn schromeloze overdrijving, het flinterdunne van zijn plotjes, en dat alles uiteindelijk enkel maar een storm in een glas water is; alle sapperdeflapteksten ten spijt.

     Andere berichten

Maria de Groot – Klokkenstoel

Maria de Groot – Klokkenstoel

Het voorgeschrevene en zijn afwijkingen door Ivan Sacharov - - Maria de Groot (1937) heeft als Nederlands schrijfster en theologe een...

Guido Gezelle – De kleine Gezelle

De kleine kaart door Peter Vermaat - - Gezelle. Voor een ‘Ollander van boven de rivieren blijft die naam voornamelijk kleven aan een paar...

Jabik Veenbaas – Kamermuziek

Jabik Veenbaas – Kamermuziek

De grootsheid van kleine dingen door Hettie Marzak - - Op Wikipedia wordt uitgelegd wat kamermuziek is: ‘muziek voor kleine, enkelvoudige...