Edith de Gilde (Den Haag, 1945) studeerde Nederlands in Leiden en begon haar loopbaan als lerares Nederlands. Ze werkte vervolgens bij Oxfam Novib, had een yogastudio en was redacteur van Meander. Ze publiceerde de bundel Zeilschip Zondag en is medeauteur van Mogen we éven @frekenen? Naast dichter is ze tegenwoordig freelance schrijfcoach.
Je helpt als freelancer onder meer mensen hun herinneringen op papier te zetten. Doe je dat in de vorm van cursussen?
Nee, het gaat er informeler aan toe. Via schrijfdocente en oprichtster Trees Steeghs van Huis van Gedichten ben ik in contact gekomen met Heleen Hebly van de bibliotheek in mijn woonplaats Den Haag. Heleen organiseert ‘verhalentafels’. Rond die tafels komen – oudere – mensen in een wijk samen om herinneringen aan een bepaald onderwerp op te halen. Als de groep een paar keer bij elkaar is geweest en al het een en ander aan gegevens heeft verzameld, kom ik erbij om te helpen bij het opschrijven. Ik verzorg ook de redactie van de verhalen. Het eindproduct is een boek met cd.
Waardoor ben je gedichten gaan schrijven?
Zolang ik me kan herinneren hebben de mogelijkheden van taal me geboeid. Als kind schreef ik versjes met muziek erbij. Als tiener van die Kluitman-romans die ik overigens nooit afmaakte. In de schoolkrant schreef ik interviews en recensies. Pas tijdens mijn studie Nederlands ging ik gedichten schrijven. Niet veel. De plek die ik in een verwarrende wereld zou moeten innemen was toen een thema en ook een groeiend bewustzijn van de beperkingen van taal. Na mijn studietijd heb ik heel lang alleen geschreven voor mijn werk. Vijftien jaar geleden, ik was toen 48 en als kleine zelfstandige baas over mijn tijd, ben ik weer voor mezelf gaan schrijven. Prozaschetsen eerst, die korter en korter werden tot het een soort gedichten waren.
Wat is volgens jou poëzie?
Poëzie is een te breed begrip om hier een helder antwoord op te geven. Het lezen en schrijven van gedichten zie ik als een middel om de vinger te houden aan de pols van de tijd. Tegelijk is het een middel om het tijdloze, universeel menselijke te ontdekken en vorm te geven. Ik heb een brede smaak. Strak of barok, vrij of gebonden: het maakt me niet uit, als een gedicht maar goed geschreven is, ruimte geeft en de indruk achterlaat dat de dichter de hoogst haalbare eisen aan zichzelf heeft gesteld.
En hoe zou je jouw poëzie willen omschrijven?
Ik vind het moeilijk mijn eigen werk te kenschetsen en laat daarom een collega-dichter aan het woord die me ooit schreef: ‘Ik denk dat een echte dichteres meer vragen stelt in haar werk dan antwoorden aanreikt, hooguit doordat de vraag een richting aangeeft waar de lezer een mogelijk antwoord kan vinden. Dan denk ik ook dat het dichten vakwerk is. Het moet ook nog ergens over gaan – dada mag, maar dat hebben we al gehad. Je voldoet aan deze criteria.’ Wat hij verwoordde, komt aardig overeen met de eisen die ik aan mezelf stel.
Waar haal je je inspiratie vandaan?
Soms is iets wat ik zie, hoor, ruik, proef of aanraak het begin. Soms is het een regel of een woord. Soms heb ik een weloverwogen plan, soms komt er iets langswaaien. Het kan overal vandaan komen en overal naartoe gaan.
Ben je nog met projecten bezig?
Ik ben na een aantal redelijk drukke jaren toe aan een periode van reflectie. Om die reden heb ik me net afgemeld bij de Poëziewerkplaats in Delft, een leuke groep dichters-met-enige-ervaring die onder leiding van een gerenommeerde dichter of dichteres aan hun gedichten werken. Ik heb een jaar gewerkt onder begeleiding van Gerry van der Linden en daarna een jaar onder die van Anne Vegter. De gedichten die jullie hebben geselecteerd heb ik in dat laatste jaar gemaakt. Ik ga nu eerst eens rustig kijken: wat ligt er eigenlijk na die vijftien jaar en hoe wil ik verder? Misschien een paar dingen bundelen; de vorige bundel is alweer tien jaar oud. Ik zie wel.
Zie ook het weblog van Edith de Gilde