Een vrouw strijkt vouwen uit kussenslopen,
een kind speelt een spel met negen levens.
Tegen een hek staat een oude fiets, een man
plast in een heg. De fiets wordt door een voorbijganger
gered van verdrinken in een gracht. Een bijna vader
bladert in het telefoonboek op zoek naar namen.
Er staan auto’s verkeerd geparkeerd
en er zijn agenten in burger, maar feitelijk
doet niemand iets fout.
In een open raam dat niet open mocht
zit een meisje in een zijden jurk.
Onder haar bungelende voeten
zwijgt de straat als een graf.
Met alle ogen die ik heb, probeer ik te meten
hoeveel meter tafelkleed zich bevindt
tussen onze handen die doen alsof
de tafel een piano is. In de pannen staren we
alsof de boosdoener daar huist. Ik vraag me af
hoeveel vragen er passen in een hoofd, maar
meer nog hoeveel er past onder de stoel
waarop ik zit. We zitten op zelfverzonnen blaren.
Laat de koekoek roepen hoe we er nu bij staan:
met lege handen.
Jongensdroom
De muren beplak je niet met behang, maar met krant
waarop geschreven mag hoe de regen valt en hoe bang
je bent voor het donker onder je kussen. Met een kaartje
en de tijd loop je te verdwalen in een nacht. Op bed
ligt in dons de weg beschreven naar een lichaam. Je kijkt
hoe het niet ligt te ademen. Dit wordt geen dag
om over naar huis te schrijven. Je handen raak je
kwijt in de holte van haar rug. Je wil een woord
tussen haar lippen leggen, snaren over een klankkast
spannen. Met watervaste inkt schrijf je op de muren
dat iemand die je mist misschien wel terugkomt.