door Karin Doornik
Meander Klassieker 112
Karin Doornik bespreekt ‘Omdat wij zijn’ van Gabriël Smit. De dichter leidt ons een metafysische wereld binnen. Het gedicht gaat over schepping, het begin van een creatie, het begin van dit gedicht, maar ook de vraag naar het begin van alles en het verlangen naar zingeving van het bestaan.
Omdat wij zijn
Op dit grote lege vel wit papier
een enkele letter zijn, een vlugge
kleine krulstreep, bijvoorbeeld
een e, – en plotseling een onmetelijk
veld van ongeweten mogelijkheden,
gegevens tussen hemel en hel,
of soms eenvoudig niet meer
dan alleen maar: en…, met een
kleine, bedeesde leegte erachter
of een tot de uiterste verten
voldragen slotwoord: ik ben.
Een enkele letter, alsof een even
in de hoge nacht aangestipte ster
naar alle kanten vonken schiet,
een nieuwe melkweg wordt geboren,
een heelal van nooit geleefde
woorden, een borst vol vonken
of onverhoeds dichte, langzaam
dalende sneeuw van zwevend
ongeschonden licht, waarin
alle dingen aandachtig tot zichzelf
komen en zeggen: wij zijn.
Een enkele letter, – overal verten
ongekend, want ook hetzelfde
is altijd anders, als mensen
zijn, anders gesproken, verzwegen,
gegild, gefluisterd, gespuwd, gekust,
maar ongemerkt als de bladeren
aan een boom, niet te onderscheiden,
schaduw van gevaar, maar vol
even trillende, dichte oogleden
over een ritselend binnenlicht,
een geheimzinnige geborgenheid
voor kleine vogels en voor alles
wat voorzichtig zegt: ik mag zijn.
Een enkele letter: en niet weten
door wie geschreven, maar wel
weten hoe een grote hand
iets begonnen is dat een woord
moet worden, dat geboren wordt
naar een nog ongeweten, wijde
verte van levend spreken waarin
alles opengaat naar samen,
waar het woord terzelfder tijd
zijn enige, eigen antwoord krijgt:
je bent, omdat wij zijn.
‘Op dit grote lege vel wit papier’ – de eerste regel van het gedicht ‘Omdat wij zijn’ van Gabriël Smit moet alle dichters en schrijvers wel aanspreken. Zo werd ook mijn eerste, spontane keuze uit het werk van Smits bundel Evenbeeld beïnvloed door deze woorden. Ik werd echter op het verkeerde been gezet, want de dichter leidt ons een metafysische wereld binnen, waarover ik verderop wat meer wil vertellen. Eerst iets over de vorm van dit gedicht.
VORM
Zoals het in de bundel is afgedrukt, bestaat het ogenschijnlijk uit vier gelijke strofen met evenveel regels. Er is echter, bewust of onbewust, handig gebruik gemaakt van de bladspiegel: links staan drie strofen met elf regels, maar de derde heeft twee extra regels die op de rechterbladzijde staan. Dan volgt de vierde strofe met weer elf regels.
Gabriël Smit maakt gebruik van leestekens: komma’s en punten en gedachtestreepjes, maar er zijn eveneens enjambementen. Sommige daarvan kan ik duiden, andere lijken me gebruikt ter wille van de regellengte. Bij herlezing van strofe 1 valt op dat in de eerste regel geen komma wordt gebruikt na ‘grote’ bij het vel papier, het is een nadrukkelijk ‘niets’ waaruit iets ontstaat, te beginnen met een enkele letter.
De afbreking na ‘onmetelijk’ in regel 4 is functioneel, onmetelijk loopt door in het wit, evenals ‘verten’ in regel 10. In strofe 2 zijn ook twee mooie enjambementen te vinden: het ‘even’ aan het eind van de eerste regel haalt ook letterlijk even de vaart eruit en in regel 8 staat ‘zwevend’ ook mooi aan het eind.
In strofe 3 had ‘zijn’ uit regel 4 ook aan het eind van regel 3 kunnen staan, een voorbeeld van een afbreking waarvan de reden mij niet duidelijk is.
In de laatste strofe, regel 6, vroeg ik me af of de uitdrukking ‘geboren worden naar’ een dichterlijke vrijheid is. Smit maakt ook gebruik van herhaling: ‘een enkele letter’ in regel 2 van de eerste strofe wordt herhaald in de eerste regel van de volgende strofen. Hetzelfde geldt voor het gebruik van de dubbele punt: in de laatste of voorlaatste regel markeert dit leesteken een duidelijke bewering een ‘statement’: ‘ik ben’, ‘wij zijn’, ‘ik mag zijn’, en ‘je bent, omdat wij zijn”.
INHOUD
In de eerste strofe wordt er iets geboren, er begint iets en daarmee komen er tal van mogelijkheden, van een onmetelijk veld, hemel en hel, een leegte en als enorm contrast daarmee in de laatste regel een voldragen slotwoord, het statement ‘ik ben’.
De ‘e’ is schijnbaar toevallig gekozen, maar het is wel de e van de grote woorden hemel en hel, er kan ‘en’ van gemaakt worden met de bedeesde leegte erachter en tenslotte uitgebreid tot ‘ik ben’, dat gebeurt als je de letters sámenvoegt. De ‘e’ betekent pas iets als zij tussen andere letters staat.
In de tweede strofe zijn we in hoger sferen, letterlijk de ‘hoge’ nacht genoemd. Toch worden hier louter natuurkundige verschijnselen genoemd: het heelal, de sterren, vonken en het ongeschonden licht. Het heelal wordt vergeleken met ‘een borst vol vonken’, dus een besloten geheel, een eindig heelal met daarin de elementaire deeltjes, de zwevende moleculen van het ‘ongeschonden’ licht, allemaal samen het ‘wij’ in de laatste regel. En hier komen we bij de metafysica in de oorspronkelijke betekenis: er is niets of het moet bestaan in de samenhang met alles.
Na deze twee strofen, waarin niet zuinig wordt omgesprongen met grote woorden (hemel, hel, onmetelijk, sterren, de melkweg, het heelal) belanden we in de derde strofe op aarde, bij de mensen, de bomen en de vogels. Daar horen ook de menselijke geluiden bij, spreken, gillen, fluisteren, en menselijke handelingen als kussen en spuwen. Er wordt een intieme sfeer gecreëerd, dicht en geborgen. De bladeren zijn ongemerkt; ze zijn met zijn allen één. Het ‘ritselend binnenlicht’ is de bezieling van alle levende wezens.
In de slotstrofe komen we weer bij die enkele letter, de ‘ik’ en de ‘wij’ weten niet door wie die eerste letter is geschreven. Er is twijfel, niet zozeer aan het geloof maar wel aan wie God is ( een grote hand, r.3). En dan is er het ‘levend spreken’ (r.7) dat wellicht verwijst naar de bijbel, ook wel Gods woord of het levende Woord genoemd.
De ‘nog ongeweten, wijde verte’ in r.6 is het verlangen om deel uit te maken van een groter geheel: ‘alles opengaat naar samen’ (r.8).
Deze laatste regels maken dit gedicht voor mij religieus, volgens de etymologische verklaring van Lactantius: religare is opnieuw binden, goed binden. Met hulp van religie probeert de mens zich te herverbinden met de ander en de wereld.
Om weer bij de eerste regel terug te keren: het gedicht gaat over schepping, het begin van een creatie, het begin van dit gedicht, maar ook de vraag naar het begin van alles en het verlangen naar zingeving van het bestaan. Dit gedicht vertegenwoordigt de poëtica van Gabriël Smit, als ik de achterflaptekst op de bundel Evenbeeld lees, geschreven door wijlen Kees Fens: ‘…….die stem is altijd in dialoog, met zichzelf, met God, die in het pogen tot verheldering, in de terugkeer naar een begin door veel onzekerheid veroorzaakt, in dat per gedicht opnieuw beginnen, los van alles dat er geschreven staat, ook door hem zelf, zijn hoofdletter verloor.’
******
DE DICHTER
Gabriël Smit (1910-1981) was niet alleen dichter, maar werkte ook o.a. als kunstcriticus bij de Volkskrant en was redacteur van o.a. De Gids en Roeping. Hij stapte in 1934 van de Oud-Katholieke kerk over naar de Rooms-Katholieke kerk. Zijn eerste dichtbundels hadden dan ook een sterk religieus karakter. Zijn berijming van de psalmen was in 1952 een ongekend succes, er werden er bijna 100.000 van verkocht. Smit werd hierdoor in 1955 ridder in de orde van Gregorius de Grote.
Smit ontving ook diverse literaire prijzen zoals de literaire prijs van de gemeente Hilversum voor zijn gehele oeuvre en de Marianne Philipsprijs.
Zijn autobiografische bundel Op mijn woord vormt de neerslag van zijn geloofscrisis, maar ook een aanzet tot vernieuwing van zijn poëzie. In 1969 stapte hij uit de Rooms-katholieke kerk.
Smit heeft ook veel gedichten vertaald, o.a. in de bundel Grensverkeer (o.a. Auden, Brecht, Eliot, Grass, Neruda, Rilke) (1975). Gabriël Smit droeg ook gedichten voor in radio-uitzendingen van het pastoraat van de KRO en in de NCRV-rubriek Literama die hij speciaal voor deze optredens scheef.
Evenbeeld, zijn laatste bundel, voltooide hij drie weken voor zijn dood op 23 mei 1981.