LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Peter Verhelst – Nieuwe sterrenbeelden

14 okt, 2008

Verstrikt in het kruisvuur

door Bouke Vlierhuis

Na het in 1996 verschenen Verhemelte had het afgelopen moeten zijn met Peter Verhelsts dichterscarrière. Althans, zo dacht hij er toen over: Verhelst kondigde in literair tijdschrift De Revisor aan geen dichtbundels meer te zullen publiceren. Dat je niet uit vrije keuze dichter bent blijkt uit het feit dat de dichtbundels bleven komen. In 1997 kwam Verrukkingen uit en in 2003 Alaska. En nu, vijf jaar later, is er Nieuwe sterrenbeelden, een dik boek vol typische Verhelst-poëzie: complexe gedichten dus.

De bundel zelf is natuurlijk ook weer ingewikkeld gestructureerd. Vijf reeksen zijn er in te vinden met daartussen een aantal losse, veelal meerdelige, gedichten. Ook in de reeksen zijn meerdelige gedichten te vinden zodat een geneste structuur ontstaat. Bovendien worden bepaalde titels steeds weer hergebruikt waardoor ieder gedicht in Nieuwe sterrenbeelden wel op een of andere manier met ieder ander gedicht in verband gebracht kan worden. En dat terwijl de gedichten zelf meestal bestaan uit losse beelden waarbij nauwelijks context wordt gegeven.
Een heel karwei dus, het lezen van de 120 pagina’s poëzie in Nieuwe sterrenbeelden. Niet alleen wordt de lezer continu aan het denken gezet over de relaties tussen de gedichten en de hoofdpersonen ervan, er is ook telkens de martelende onzekerheid of je nou in de maling genomen wordt of niet. Want deze poëzie zit gevaarlijk dicht bij vaagdoenerij, zoals in ‘Getijgerde muur’, een fragment:

Kleine dingen bewegen over het ding, vlekken die we zien
als we dagenlang niet hebben kunnen slapen – of is de tijger ons
uit het vel aan het springen? Hoe we het ook draaien of keren,
het is en blijft een ding, het blijft ons vreemd
te moede, we noemen het een muur en laten ons hoofd ertegen
rusten, al dan niet met volle kracht. En zien we na het beuken
ons persoonlijk sterrenbeeld achter de oogleden
wegdrijven? Hoogstens wil hij een virale vlek zijn,
de eenzame soepele gestalte van de tijger. Bijna
uitgestorven. Het gevoel dat we uiteindelijk niets anders zijn geweest dan
bijvoorbeeld een rare peulvrucht.

Wat moet een mens hiermee? Knap geschreven is het, omdat het twee dingen met elkaar verbindt die schijnbaar niets met elkaar te maken hebben en dan ook nog iets lijkt te zeggen over onze menselijke toestand. Heel knap geschreven. Maar bij herlezing blijkt er ook een hoop onzin in te staan, zoals de regels: ‘Of droomt de muur ‘s nachts onze wonden / tevoorschijn als we zelf niet meer uit de ogen kunnen kijken? / Of willen we dat alleen maar om eindelijk nog iets te kunnen willen?’ Daarvan kan ruim de helft weg, zou je zeggen. En zo zijn er meer, veel meer. ‘Als iemand de deur ooit opent / vliegen duizenden flamingo’s uit een meer op. // Weldra zal de roze wolk de stad bereiken’ (Uit: ‘Muur na muur’). De woordspeling is aardig, maar gratuit en in de context van het gedicht zijn de flamingo’s moeilijk te plaatsen.
Verhelst laat in Nieuwe sterrenbeelden niet alleen een tijger en een muur in elkaar overlopen, maar kan het ook met een berg en een walvis. Vaak lopen er zoveel dingen in elkaar over dat je er duizelig van wordt. Duizelig word je ook van de enorme hoeveelheid beelden waar Verhelst zijn lezer mee bombardeert. Niet alleen flamingo’s maar ook auto-ongelukken, oorlog, anatomie, platte erotiek (steeds maar weer die ‘twee tepels’) en natuurbeelden. Wat ze willen zeggen blijft onduidelijk.

Deze bundel is teveel van het goede, dat is zeker. Ook loopt Verhelst in zijn liefdesgedichten gevaarlijk dicht langs de afgrond van de kitsch terwijl de erotiek misplaatst aandoet. En, belangrijker nog: het is volslagen onduidelijk wat al dit beeldgeweld, al dit alles-met-alles verbinden ons nu eigenlijk zou moeten vertellen.
‘Verslag van acht weken worstelen met Peter Verhelst’, noemde de recensent van Humo zijn stuk over Nieuwe Sterrenbeelden en hij voelde zich in week acht ‘Moe. Nerveus. Lens.’ Na een maand van dezelfde worsteling begin ik te begrijpen wat hij bedoelt. Het probleem is dat je diep van binnen weet en voelt dat een dichter van het niveau van Verhelst niets zomaar doet. Er wordt iets verteld, er hoort een verhaal bij de beelden en de verbanden hebben een logica. Je komt er niet achter hoe het precies zit maar dat gevoel is wel de reden dat je deze bundel, iedere keer als je hem hebt weggesmeten, weer gaat oprapen en verder leest.
In het licht van Verhelsts pogingen te ‘stoppen’ met dichten zijn deze gedichten ook te zien als een gevecht van de dichter met de poëzie zelf. De clichés, het teveel aan woorden, de vaagdoenerij, ze wijzen er allemaal op dat hier een soort anti-poëzie beoefend wordt. Dat Verhelst heel goed expres-slecht schrijft en dat deze poëzie over de poëzie gaat, wordt op een aantal plaatsen gesuggereerd. Zoals in ‘De ijsvogel vliegt op als zijn moment is gekomen’:

een beeld valt net zo min samen met de werkelijkheid
als de ijsvogel met het meer waar hij over vliegt. Hij brengt het meer
enkel aan het denken en brengt zo tot stand waar het allemaal om begon:
een gedachte van vlees en botten en veren, een lichtspoor. Een zucht van wat
men vroeger god scheen te noemen –

En het laatste gedicht van de bundel zou kunnen worden opgevat als een gedicht over de onmacht van de poëzie en het tot falen gedoemd zijn van de dichter:

Life on Mars

Was zo graag samen
gevallen
maar iedereen viel
apart

was zo graag samen gevallen
maar iedereen viel apart
alleen
wij

was zo graag samengevallen
maar iedereen viel apart
alleen wij
sprongen naar de sterren

Het gaat hier over de dichter en zijn strijd met de poëzie. We zijn getuigen van de oorlog in het hoofd van Verhelst. Wat het ook is dat deze gedichten zouden moeten vertellen of nalaten te vertellen, het maakt niet uit. Het is collateral damage. En de lezer raakt nietsvermoedend verstrikt in het kruisvuur.

*****

Peter Verhelst (Brugge, 1962) schrijft proza, poëzie en theater. Hij debuteerde als dichter in 1987 met Obsidiaan, waarvoor hij drie literaire prijzen kreeg. Inmiddels heeft hij een tiental dichtbundels, acht prozaboeken en een lange lijst toneelstukken op zijn naam. Zijn bekendste roman is Tongkat (1999), dat hem onder andere de Gouden Uil en een nominatie voor de Libris Literatuurprijs opleverde.

     Andere berichten

Marc Terreur – Ondersteboven

Kabbelend water door Hettie Marzak - - De titel van deze debuutbundel, Ondersteboven, is op zijn kop afgedrukt en gaat vergezeld van een...

Anke Senden – Gezwommen worden

Anke Senden – Gezwommen worden

De zee zwemt verder in de dichter door Tom Veys - - In de debuutbundel Gezwommen worden waaiert zich een speelveld uit, waarin leesrijke...