Ongerijmdheden voor een spotprijs
door Joop Leibbrand
Pieter Grootendorst gaf zijn debuut De stad was prachtig een motto mee dat de lezer gemakkelijk op het verkeerde been kan zetten. Omdat in de vier regels die hij van de oude Chinees Meng Jiao (751-814) citeert achtereenvolgens de woorden ‘verdriet’, ‘droefheid’, ‘pijn’, ‘smart’ en ‘tranen’ vallen, verwacht je niet anders dan dat hier de zoveelste tot mislukken gedoemde poging gedaan zal worden persoonlijke smart en wereldleed tezamen ‘in een versje te doen’, om met Karel Bralleput (Simon Carmiggelts alter ego als dichter) te spreken. Niets is echter minder waar. Weliswaar is de centrale ik-figuur iemand die zich duidelijk alleen voelt, en dat misschien ook wel is, maar zijn bevindingen en wederwaardigheden worden in een soort terloopse notities op een heel onbekommerde manier en in een aangename, laconieke toonzetting opgeschreven. Ze zijn vol met de ongerijmdheden van een dwarse logica die duidelijk stoelt op een afwijkende perceptie van de werkelijkheid.
Buiten stond de regen al op me te wachten
Buiten stond de regen al op me te wachten.
We gingen naar de film. Hij had mijn jas al aan.
“Staat je goed”, zei ik, “gaan we na afloop
nog iets drinken? We moeten elkaar alleen niet kwijtraken
tussen de mensen. Waar spreken we dan af?
Op zee? Bij het weerstation? Zeg jij ‘t maar
met je stem. Ik hoor overal vragen.”
Buiten beklom de regen een filmladder.
Opvallend is hoe vaak het gaat over mislukte relaties (of al mislukt voordat ze relaties konden worden), hoe vaak er sprake is van een zekere mate van depersonalisatie en hoe in de beeldspraak allerlei onverwachte personificaties domineren. In bijna een kwart van de gedichten is de setting die van de trein, tram, bus of het station. In combinatie met de kortheid van de gedichten brengt dat onmiddellijk Pierre Kemp in gedachten. Zou Grootendorst ook een forens zijn?
Grens
Tot de grens hou ik je hand vast.
(Dat mag wel van de conducteur.)
Zie je me al sleutelen
aan onze eerste ontmoeting?
“De trein heeft ons nodig”, zeg je,
“ook om in beweging te komen.”
Een enkele keer doet Grootendorst in de onderkoelde, ‘kale’ manier waarop hij iets onherstelbaars verwoordt aan de zwartheid van Jan Arends denken:
Kindertijd
We brengen moeder naar je toe,
ontkleden haar, maar je hebt geen zin.
Met het oog op morgen
keer je haar langzaam de rug toe.
Elke avond verongelukt aan tafel
een compleet gezin.
En soms is daar ook de schaduw van Lodeizen:
Feest
Feest, eindig in een handgemeen tussen geliefde,
ik bezoek je niet.
Eindig in een lange zoen, feest,
ik bezoek je niet, maar wacht
tot de ochtend een gedicht schrijft,
mijn hand opgelucht ademhaalt.
Een verrassing, deze bundel, die voor een spotprijs nog mooi werd uitgegeven ook.