Er zijn niet veel dichters met zeven gedichten in De Dikke Komrij, maar Marc Tritsmans is er een van. Er verschenen zeven bundels van hem bij uitgeverij Lannoo. En nu komt Man in het landschap uit bij uitgeverij Nieuw Amsterdam. De kritieken over deze Vlaming zijn meestal lovend en toch blijft de naamsbekendheid in Nederland achter.
Waarom bent u gedichten gaan schrijven?
Daar is geen enkele duidelijke reden voor te bedenken… Op een bepaald moment schrijf je gewoon iets in de vorm van een gedicht omdat dit blijkbaar de manier is om te zeggen wat je te zeggen hebt.
Wat ik wel weet is dat ik begin jaren tachtig, door het lezen van dichters als Ed Leeflang, Herman de Coninck en Rutger Kopland, zeker geïnspireerd werd. Het was toen dat ik getroffen werd door de kracht van hun taalgebruik en de kracht van poëzie in het algemeen. Dat was me nooit eerder, bijvoorbeeld in de lessen Nederlands, overkomen.
Op welke wijze komt een gedicht bij u tot stand?
Godzijdank bestaat er geen vast patroon. Maar vaak ontstaat een gedicht voor het grootste gedeelte in mijn hoofd. En daar kan het best ook een tijdje blijven rondwoelen. Het gebeurt soms – maar uiterst zelden – dat ik het alleen nog maar moet neerschrijven. Van andere gedichten sleep je jarenlang losse fragmenten met je mee tot ze soms onverwacht samenkomen tot een heel nieuw gedicht. Of het begint met een enkel woord, een gedachte, een manier van kijken. Meestal tracht ik die invallen wel in een boekje te noteren, want niets is erger dan het vermoeden dat je een waardevolle aanzet gewoonweg bent kwijtgespeeld.
U schrijft vaak in vaste vorm. Wat is voor u de meeste ideale vorm voor een gedicht?
De vorm van een gedicht is voor mij niet iets artificieels of theoretisch. De dichter kiest niet zomaar voor een bepaalde vorm. Het gaat volgens mij om iets veel ‘organischer’. Vorm en dichter vinden mekaar. De vorm – lengte van de regels, regels per strofe – is voor mij een beetje de ademhaling van een dichter. De ene dichter probeert rustig te ademen, anderen zijn wat kortademiger, sommigen doen het dan weer springeriger, onregelmatiger. En het is opvallend hoe makkelijk je steeds weer in die ene vorm terechtkomt die jou het best past. Het ijkt wel een soort mal. En je kan je daar natuurlijk tegen afzetten, maar de vraag is maar of dat ook betere gedichten oplevert.
Wat is voor u de verhouding tussen vorm en inhoud?
Ik vind dat de vorm van een gedicht ten dienste moet staan van de inhoud. Inhoud zonder vorm is geen poëzie. Maar vorm zonder inhoud is dat voor mij evenmin. Voor mij dus geen louter talige gedichten waar je geen touw aan kan vastknopen. Er moet een evenwicht bestaan tussen vorm en inhoud en dat evenwicht is voor elke dichter net een beetje anders. Enkel als dat subtiele evenwicht wordt bereikt, krijg je een geslaagd gedicht, vind ik.
U schrijft vaak gedichten over grote vragen in eenvoudige taal. Hoe denkt u over taalgebruik in gedichten?
Ik houd niet van hokus pokus, noch van maskerades, noch van het pretentieus etaleren van eruditie. Het is heus niet zo moeilijk om onverstaanbare dingen te schrijven. Dat kan je computer ook zonder probleem. Evenmin houd ik van virtuositeit zonder meer. Het is niet de dichter die centraal moet staan, maar het gedicht. Ja, ook in de poëzie pleit ik dus voor bescheidenheid.
Maar ik ben wel de laatste om andere dichters een bepaald taalgebruik op te leggen. Eén Dirk van Bastelaere die dicteert hoe poëzie er moet uitzien, volstaat wel, denk ik.
Iedereen moet de taal maar gebruiken op zijn heel eigen manier. Maar als ik al die teksten lees, maak ik wel uit wat er voor mij ‘werkt’ en wat helemaal niet en dan laat ik mij door niemand over de streep trekken. Met andere woorden: ik weiger mee te stappen in al die kunstmatig gecreëerde hypes.
Hoe denkt u over transparantie?
U stelt deze vraag natuurlijk niet toevallig en ze hangt ook nauw samen met de vorige. Bepaalde critici uit welbepaalde hoek hebben me al vaak verweten dat ik ‘te transparante’ poëzie schrijf. Maar ik vrees nu eenmaal dat ik in mijn hele leven transparantie nastreef en wil blijven nastreven: in mijn relaties, mijn werk en dus ook in mijn poëzie. Onduidelijkheid, vaagheid, moeilijkdoenerij: ze zijn er al genoeg en vaak vind ik ze laf en een teken van angst en zwakheid. Angst om je te tonen zoals je bent. Angst om de dingen te benoemen. In het dagelijks leven heb ik een diep wantrouwen tegenover mensen die ik niet versta en die ook duidelijk de bedoeling hebben om niet te worden verstaan. Dat geeft hen namelijk een onaantastbare macht. En met poëzie is dat voor mij niet anders.
Ik vind het overigens zeer opvallend dat oorspronkelijk nogal hermetische dichters als Faverey en Kouwenaar op latere leeftijd veel transparantere en veel essentiëlere poëzie zijn gaan schrijven.
U staat met zeven gedichten in de Komrij staat en u heeft reeds zeven bundels op uw naam. Waarom bent u dan toch relatief onbekend in Nederland?
Deze vraag moet u natuurlijk niet aan mij stellen. Maar ik sta nu eenmaal niet zo graag in de belangstelling. Ik zou wel willen dat mijn poëzie wat meer aandacht kreeg, maar zélf heb ik het nodig om in de luwte te kunnen blijven. Ik functioneer niet voor camera’s en in schijnwerpers. Ik houd me dus ook heel ver van poëzie-evenementen waarbij veel lawaai en ellebogenwerk van de dichter wordt verwacht. Een dichter moet er meestal het zwijgen toe doen, aangezien hetgeen hij wil zeggen precies in zijn gedichten staat en dáár alleen.
Ik vind het dus wel mooi dat Komrij mijn gedichten toch uit die stilte heeft weten op te vissen.
Verder zal het feit dat mijn vorige bundels bij de Vlaamse uitgeverij Lannoo zijn verschenen ook wel een van de oorzaken zijn van die relatieve onbekendheid in Nederland.
U wordt in de media vaak afgeschilderd als veilig of niet spannend. Wat vindt u daarvan?
Ik vind zo’n opmerkingen makkelijk, flauw en totaal irrelevant. En soms word ik daar ook heel pissig van.
Gepantserde en hermetische poëzie: die vind ik pas ‘veilig’ en ‘niet spannend’. De dichter verschuilt zich als het ware achter zijn onpeilbare en ondoordringbare tekst.
Ik besef ten volle dat ik met de poëzie die ik schrijf – toegankelijk, eerlijk – zeer kwetsbaar ben voor zo’n aanvallen, maar dit is nu eenmaal de poëzie die ik wil schrijven. Mij lijkt dat dus het omgekeerde van veilig en risicoloos.
Ik vind dus dat er in die kritieken vaak niet wordt gekeken naar de intrinsieke waarde van gedichten, maar eerder naar een mogelijke stroming waarin de gedichten passen of net niet passen. Critici en recensenten zijn veel te vaak op zoek naar wat ze niet in iemands gedichten vinden, dan dat ze eerst even trachten te doorgronden waar het de dichter eigenlijk om te doen is. In een schoenwinkel moet je toch ook niet per se een brood willen kopen?
Bestaat er volgens u Vlaamse en Nederlandse poëzie?
Ik wil daar alleszins geen onderscheid tussen maken. Er is goeie en slechte poëzie en daarmee basta. Wij hanteren allemaal de Nederlandse taal en doen dat allemaal op onze eigen manier. Maar het is wél zo dat men vanuit Nederland nauwelijks aandacht heeft voor poëzie van Vlamingen die dan ook nog eens bij een Vlaamse uitgever publiceren.
U bent van uitgeverij geswitcht? Waarom Nieuw Amsterdam?
Correctie: mijn vorige uitgever (Lannoo) is van de ene op de andere dag gestopt met de uitgave van individuele dichtbundels. En dan moet je natuurlijk wel op zoek naar een nieuwe uitgever. Nieuw Amsterdam is een jonge en relatief kleine uitgeverij waar men ook niet kiest voor één bepaalde stroming in de poëzie: de redacteur kiest, los van bepaalde stromingen, voor de poëzie die hij zelf goed vindt. En dat is nu net de enige benadering die ook ikzelf valabel vind.
Bent u een romantisch dichter?
Ik ben alleszins geen cynisch dichter en wil wel proberen om vaak ‘weerloze’ dingen in mijn poëzie te bewaren om ze misschien zo een beetje van de ondergang te redden. Sommigen vinden dat een al te softe ingesteldheid. Maar voor mij is het schrijven van poëzie nu eenmaal geen vorm van oorlogvoering.
Hoe verhoudt zich de ambtenaar tot de dichter?
Misschien heeft dat woord ‘ambtenaar’ echt wel een foutieve bijklank en ziet u voor uw geestesoog een wat lome, suffende man in een saai pak of een grijze stofjas? Stel dat beeld dan maar al wat bij en houd er rekening mee dat ik daarenboven milieuambtenaar ben, een beroep waarin idealisme en voluntarisme onmisbare ingrediënten zijn. Anders slaag je er immers niet in om ook maar iets te laten veranderen. De schrijver en de ambtenaar worden dus eigenlijk voortgedreven door eenzelfde passie en vastberadenheid. Met andere woorden: er staan geen muren tussen wat ik doe, wat ik schrijf en wat en wie ik ben.
Waarin verschilt Man in het landschap van uw eerdere bundels?
Ik schrijf gewoon verder op de manier waarop ik denk, voel, weet te moeten verder schrijven. Zeker is dat dit voor mij een zeer essentiële bundel is met een heel duidelijke en urgente grondtoon.
Wat zou u als dichter nog willen bereiken?
Als u het hier over verkoopcijfers wil hebben of over het winnen van prijzen: dat zijn voor een dichter domme en frustrerende ambities. Je moet gewoon verder schrijven en maar afwachten wat er gebeurt. En blij zijn als je waardering krijgt van die mensen die je zelf ook erg waardeert. En soms moet je inderdaad gewoon proberen om je critici te overleven.
En aan het eind van mijn leven wil ik misschien wel een soort van poëtische samenvatting nalaten. Alles wat ik van wezenlijk belang vind en dus ook met tegenzin zal achterlaten, zou toch op een of andere manier in mijn oeuvre binnengeslopen moeten zijn…