LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Dichter worden in een uur

7 feb, 2009

De passie van Carl De Strycker (Lier, 1981) voor taal en literatuur uit zich op verschillende manieren. Zo is hij dichter, medewerker Literatuurwetenschap aan de Universiteit Gent en schrijft hij met regelmaat kritische beschouwingen in tijdschriften als Leeswolf en Vlaanderen. In 2003 verscheen zijn poëziedebuut Bladstad bij de Amsterdamse uitgeverij DiVers. Afzonderlijke gedichten publiceerde hij in de tijdschriften Opspraak, Stroom en Met andere zinnen. Daarnaast is hij redacteur bij De Poëziekrant.

Schoolagenda
Nog voor De Strycker het alfabet kende, maakte hij eigen krabbels op papier en imiteerde hij zijn vader die voor zijn werk vaak thuis zat te schrijven. Hij raakte meteen gefascineerd door het fysieke aspect ervan. Op zijn veertiende kreeg hij de bloemlezing Zuid en Noord in handen en ontdekte hij Jan Campert en Multatuli. Maar zijn liefde voor poëzie werd pas echt aangewakkerd, toen hij in zijn schoolagenda gedichten van Remco Campert las, en ook die van zijn eigen leeftijdsgenoten. Poëzie schrijven en publiceren, dat wilde hij ook. Dus stuurde hij gedichten in naar Jeugd en Poëzie, een organisatie die jongeren enthousiast probeert te maken voor poëzie.

Smekende gedichten
Terwijl leeftijdsgenoten gedichten schreven over grootouders en andere zaken die hun kleine belevingswereld amper ontstegen, opende zich voor hem ‘een wereld van aantrekken en afstoten’. Daar kon poëzie dus ook over gaan. De school waar hij onderwijs genoot – een school waar de meisjes ruim in de meerderheid waren – bleek een onuitputtelijke inspiratiebron. Hij kocht een boekje, Dichter worden in een uur, en ging aan de slag. Hij schreef honderden gedichten, puur als oefening, iedere dag minstens twee. Meer nog dan de inhoud interesseerde hem de technische kant van het gedichten schrijven: de klank, het ritme. ‘Dat is overigens nog steeds zo’, licht De Strycker toe.
Via Jeugd en Poëzie kwam hij terecht bij Uitgeverij DiVers. ‘Ik was al een paar keer prijswinnaar en werkte aan hechte cycli, zoals ‘imperatief’, waarin ik de geliefde aanspreek en telkens probeer te bevelen. Je probeert iets in taal af te dwingen, maar dat heeft natuurlijk geen gevolgen. Bovendien zijn het, ondanks het gebruik van de gebiedende wijs, nogal smekende gedichten. Door die werkwijze kwam ik op het idee om een boekje te maken. Toen ik door DiVers werd gevraagd, had ik al bijna een complete bundel klaarliggen.’

Sonnetten van de kleine waanzin
Zijn gedichten doen enigszins denken aan de Sonnetten van de kleine waanzin van Hans Andreus. ‘Ik vind het een groot compliment als je dat erin ziet’, reageert hij enthousiast. ‘Die bundel is zowat de enige die mij écht ontroert. Ik vind het trouwens jammer dat ik Andreus, net als Jacques Brel en Wim Sonneveld, nooit in levenden lijve heb gezien. De kracht die uit hun kunst spreekt… Hoedje af. Ik bewonder Andreus’ poëzie om haar eenvoud in de complexiteit. Zijn sonnetten zijn lyrisch zó verfijnd, maar klinken helemaal niet gekunsteld. En natuurlijk spreekt zijn thematiek me enorm aan. Het is waarschijnlijk de laatste dichter die zo onbeschaamd, zonder enige vorm van ironie, over de liefde schrijven kon.’

Hopeloos romantisch
Veel van de gedichten in De Stryckers bundel Bladstad gaan over de liefde, soms in haar vergankelijkheid of onvolkomenheid. ‘Daarnaast denk ik dat ik ook een talige thematiek heb,’ vult hij aan. ‘Dat weerspiegelt ook de titel van mijn bundel. Taal en liefde zijn de enige twee zaken waar ik iets over kan zeggen. Over taal vanwege mijn opleiding, over liefde uit ervaring. Dat komt ervan als je geen ongelukkige jeugd hebt gehad, dan ontbreekt het je eigenlijk aan een eigen thematiek. Ik probeer weleens over iets anders te schrijven, maar ding-gedichten of landschapsbeschrijvingen zijn aan mij niet besteed. De relatie tussen mensen en hun relatie tot de taal, dat is zo ingewikkeld en boeiend dat ik altijd weer op dat punt terugkom’. Een ander thema in Bladstad is de afstand tussen literatuur en realiteit. ‘Wat met woorden mogelijk is, blijkt in werkelijkheid een leugen. Die spanning ontdek ik steeds opnieuw. Je kunt een prachtig liefdesgedicht maken, maar je verleidt er geen meisje mee. En toch is de liefde het enige wat ertoe doet in het leven. Hopeloos romantisch…ik weet het.’

     Andere berichten

Interview Bart Adjudant

‘Veel poëzie waar ik van houd is gemaakt om gezongen te worden’ door Inge Boulonois   Dichter en musicus Bart Adjudant (Den Haag,...

Interview Bernard Wesseling

Interview Bernard Wesseling

‘Er is een direct verband tussen taalverloedering en gevoelsarmoede.’  door Cora de Vos   Schrijver en dichter Bernard Wesseling...

Interview Jan J. Pieterse

Interview Jan J. Pieterse

'van puntdicht naar bühne' door Inge Boulonois   Jan J. Pieterse (geboren in Goes) heeft een passie voor het theater. Hij presenteert...