LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Onpoëtische onderwerpen

21 feb, 2009

Rouke, waarom ben je gedichten gaan schrijven?
Ergens rond mijn vijftiende las ik een paar gedichten van toen moderne Nederlandse dichters. Ik werd vooral geraakt door de ontdekking dat je dingen op een andere, ongebruikelijke manier kunt bekijken. Achteraf gezien is die ontmoeting met de poëzie als discipline – of mogelijkheid – dus een belangrijk moment in mijn leven geweest. Sindsdien ben ik in de greep van de poëtische visie. De eerste bundel die ik kocht was de verzameling Gedichten (1948 – 1963) van Hugo Claus met daarin de Oostakkerse Gedichten. En dan kwam het moment dat ik zelf wilde schrijven…

Je woont al enige tijd in Meerssen. Ben je een Maastrichtse dichter?
Nee, ik heb eerst negentien jaar in Eindhoven gewoond en daarna acht jaar in Amsterdam. Vervolgens raakte ik in Limburg verzeild. Ik kreeg er een baan en ontmoette er een dame, en bleef. Het wordt weliswaar steeds waarschijnlijker dat ik in Limburg begraven of verstrooid word, maar voor mijn gevoel is een woonplaats niet bepalend voor je identiteit als dichter. Lokale decors hoeven niet tot lokale gedichten te leiden. De term ‘Maastrichtse dichter’ kan in Limburg bovendien ook anders worden uitgelegd: een dichter die in het Mestreechs schrijft. En dat dialect beheers ik onvoldoende – ik spreek na al die jaren nog steeds geen goed Limburgs.

Naast gedichten staan er strips op je website. Welke toegevoegde waarde hebben ze voor jou?
Beelden vormen vaak voor mij het beginpunt van een gedicht. Al tekenend en formulerend – ik voorzie ze van een begeleidende tekst – komt vaak het proces van dichten op gang. Dit gebeurt intuïtief, ik heb geen vooropgezet plan.
Ik ben ooit begonnen in obscure, revolutionaire blaadjes, waarbij het gebrek aan tekentalent breeduit werd geëtaleerd. Die dingen werden populair. Sindsdien ben ik dat blijven doen, maar meer als een vorm van minkukelige, autonome kunst. Als een van mijn vrienden vijftig wordt, maak ik een strip, lijst hem in en doe hem cadeau.

Je bent meerdere keren genomineerd voor een prijs en je bundel Bodemdaling was destijds ‘de keuze van de Poëzieclub’. Hoe verklaar je dat jouw poëzie over het algemeen goed ontvangen wordt?
Paul Demets schreef in een recensie van Wolventeldag in De Morgen dat ik meer bekendheid verdien. Ik zou willen dat het een breder publiek had, want dat verdient het werk – ik wil niet onbescheiden zijn. Wat meespeelt is dat ik niet actief in de literaire netwerken participeer en dat ik een eigen stijl heb ontwikkeld die afwijkt van wat op het moment in Nederland in de mode is. Ik kan mensen pakken met het voorlezen van mijn gedichten, heb ik gemerkt. Het zit hem in de beeldende kracht en het ongewone. Ik schrijf over tamelijk onpoëtische onderwerpen, maar wel op een manier die de toehoorders verrast.

Je bent medeorganisator van The Maastricht International Poetry Nights. Waarom is dit leuk om te doen?
Laat ik eerst stellen dat het The Maastricht International Poetry Nights een initiatief is van Hans van Waarsenburg, dichter en voormalig voorzitter van PEN Nederland. Hans doet vooral de programmering, ik schraap als penningmeester het geld bij elkaar, en er zijn nog drie andere onvermoeibare bestuursleden. We hebben in zeven festivaledities – sinds 1998, om het jaar – al heel wat grote namen naar Maastricht gehaald, maar ook een aantal minder bekende, maar zeer interessante Nederlandse en internationale dichters. Het festival is laagdrempelig. Er is direct contact tussen publiek en dichters. En we hebben gastvrijheid hoog in het vaandel staan. Dat spreekt zich rond en ons festival staat in het internationale dichterscircuit hoog aangeschreven. Voor mezelf is het een verruiming van de ambachtelijke kaders. Het Nederlands taalgebied is wel beschouwd maar een klein biotoop; daarbuiten gebeuren weer heel andere dingen.

Hoe combineer je jouw dagelijks werk met je dichterschap?
Ik maak als zelfstandig gevestigd organisatieadviseur deel uit van een kleine maatschap en onze specialiteit is het ondersteunen van overheden bij complexe besluitvormingsprocessen, vaak gekoppeld aan grote infrastructurele projecten. In die hoedanigheid schrijf ik analyses en notities. Opdrachtgevers ontdekken soms dat ik goed kan schrijven en vragen me voor het schrijven van de meer gevoelige analyses en notities. Af en toe komen onderwerpen uit mijn beroepspraktijk in mijn gedichten aan de orde. Ik ben met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de enige dichter die een vers heeft gewijd aan een Europese richtlijn: The Pressure Equipment Directive 97/23/EC. Ik was betrokken bij de implementatie van deze richtlijn in Roemenië. Maar over het algemeen besteed ik aan het schrijven van gedichten helaas minder tijd dan ik zou willen. Mijn laatste bundel is vooral tot stand gekomen toen ik anderhalf jaar geleden twee rustige maanden had.

Waarin verschil jij van een fulltime dichter?

Bij mijn weten zijn er geen fulltime dichters. Ze zouden sterven van de honger – of ze moeten een verdienende partner hebben met een goed hart, of op een zak oud geld zitten. De meeste dichters doen er ander werk bij: proza, vertalen of een baan. Het is raar met de poëzie. Het is een discipline die bij veel burgers respect oproept, maar die in de publieke perceptie niet door materiële zaken bezoedeld mag worden. Vanuit geldelijk oogpunt kan je beter elektrotechniek doen dan poëzie, terwijl er vele raakvlakken zijn tussen elektrotechniek en poëzie.

Jij werkt ook mee aan speciale publicaties. Wat is voor jou hiervan de meerwaarde?
Als je doelt op de bibliofiele uitgaven die Hans van Eijk – ambachtelijk drukker, ontwerper en uitgever ‘In de Bonnefant’ – maakt, dan is het antwoord simpel: de kwaliteit van het drukwerk en de vormgeving. Hans maakt boeken die nog naar boeken ruiken; het drukwerk van vandaag ruikt niet meer. Hij leeft zich uit in ontwerp, letterkeuze, de inpassing van een beeldend kunstenaar. Voor de bundel Gedempt Gejuich met etsen van Stijn Peeters, hebben we met zijn drieën – Hans, Stijn en ik – drie dagen staan zwoegen rond een pers in Galerie Daglicht in Eindhoven. Dat is weer een heel andere betrokkenheid bij een uitgave dan gewoonlijk.

Hoe vind je dat poëzie uitgegeven moet worden?
In principe vind ik dat de leesbaarheid, de juiste presentatie van de gedichten, voorop moet staan. Ik zie vaker dat ideeën van een ontwerper – kantlijn rechts, centreren, cursiveren, lijntjes erlangs, rare lettertjes – daar afbreuk aandoen. Vooral vind ik het belangrijk dat er geen onbedoelde afbrekingen komen in regels. Het beeld van het geschrevene moet niet veranderen door overwegingen die secundair zouden moeten zijn. Het komt misschien door het grotere taalgebied, maar het valt me op dat in Duitsland prachtige bundels worden uitgegeven voor weinig geld: harde kaft, stevig papier, mooie druk, aantrekkelijke vormgeving.

De gedichten in Wolventeldag hebben allemaal vijftien strofen. Waarom is dit?
In twee grote bundels die me dierbaar zijn – Laaglandse hymnen van H.H. ter Balkt en het Calendarium Poeticum van Frans Hoppenbrouwers – heb ik gezien hoe mooi het is als er uniformiteit is in de vorm. Ik wilde geen sonnetten en heb dus gekozen voor vijftien regels, vijf maal drie regels. Ik had een aantal gedichten liggen en die bleken goed in dit schema te passen. Daarna ben ik met dat stramien doorgegaan. Belangrijkste overweging was dat ik me een beperking wilde opleggen, wilde voorkomen dat de teksten te veel zouden uitwaaieren. Als je maar vijftien regels hebt waarin iets moet gebeuren, dan moet je keuzes maken: darlings killen, de hoofdlijn vasthouden, kernachtig zijn.

Waar ben je nu mee bezig op het gebied van de poëzie?
Sinds Wolventeldag zit ik in een incubatietijd, denk ik. Wachten tot de contouren van een nieuw concept opdoemen. In de tussentijd houd ik me af en toe bezig met de promotie van die laatste bundel, want daar ben ik zelf erg tevreden over. Ik heb nu een programma samen met een gitarist, waarin gedichten uit de bundel samengaan met muziekfragmenten. De fragmenten zijn gekozen door de gitarist – Jan Wouters uit Leuven – uit een heel scala van stijlen, passend bij de afzonderlijke gedichten. Daar gaan we nu de boer mee op.

     Andere berichten

Interview Iris van de Wetering

‘Literatuur is een plek voor menig mens en zijn of haar ideeën… laat het floreren zoals het is.’   door Alja Spaan - Iris van de...

Interview Jan Kleefstra

Interview Jan Kleefstra

‘Ik schrijf omdat ik het schrijven nodig heb om te overleven.’ door Jeanine Hoedemakers   Jan Kleefstra heeft inmiddels meerdere...

Interview Marc Lonneville

‘Spelplezier is belangrijk.’ door Alja Spaan     Marc Lonneville (Brugge, 1957) studeerde taal- en letterkunde aan de...