Val met niemand samen
door Bouke Vlierhuis
Met Namens de ander presenteert Ester Naomi Perquin (1980) haar tweede dichtbundel. Bij een tweede bundel is het altijd interessant om het debuut er weer eens bij te pakken en te kijken hoe een dichter gegroeid is. Zeker als je in de tweede bundel het volgende gedicht aantreft:
Gevolgde adviezen
1.
Dat het schimmiger moest, ik wist het, verbeet me,
probeerde krampachtig de helderste lijnen
te wissen, als ik ‘s ochtends de man aan de rand
van het kanaal zag – ik weekte hem los
van zijn vissen, schoof hem een haas in de handen,
kleedde hem potsierlijk, legde hem
vast in een laag vaseline.
2.
Dat het helderder moest, ik begreep het, verbeet me,
hervatte gewiste verbanden, greep
naar het aas onder water, sloeg de haak in een bek,
trok dwars door de golven en waar ik de man zag –
ik bracht hem een lijn in zijn handen die tot aan
het glanzende einde geen enkele vis
aan het licht bracht.
Zelf was ik een van diegenen die vond dat het in Servetten halfstok wel wat complexer, ‘schimmiger’ dus, mocht. Maar tegelijkertijd had ik heel veel bewondering voor Perquins vermogen om gelaagde, diepgaande gedichten te schrijven die de lezer toch vertellen wat ze te vertellen hebben. Het fantastische van Namens de ander is dat ze erin geslaagd is beide te doen. Haar gedichten zijn complexer geworden, veel complexer zelfs. Vrijwel nergens is eenduidig te zeggen waar een gedicht over gaat en sommige gedichten geven hun geheimen zelfs na herhaaldelijk lezen maar moeilijk prijs. Maar het is ook helderder geworden doordat de bundel als geheel een overkoepelend thema mee heeft gekregen. Namens de ander problematiseert namelijk, zoals de titel al een beetje zegt, de (liefdes)relatie tot die ‘ander’. In hoeverre moet je willen versmelten met die ander? Wanneer wordt de sleur van steeds hetzelfde een roofdier, om maar even met D. Hooijer te spreken? Het probleem wordt goed uiteengezet in het openingsgedicht ‘Risico’s’:
het voorgerecht dat steevast tegenvalt, de biefstuk en de appeltaart.
We zijn ouder geworden, kunnen inmiddels
iets beters betalen. Het regent hier de meeste dagen van het jaar.
Oef, dat ziet er niet goed uit. Het gedicht begint met de woorden ‘Onze gebruikelijke kamer’ en kan worden geïnterpreteerd als een verslag van de aankomst van een stel in een hotel waar ze, hoewel ze inmiddels iets beters kunnen betalen, ieder jaar komen. Ze zijn vooruit gekomen in de wereld, ze zijn samen gebleven maar het is er niet spannender op geworden. Juist in het mijden van risico’s schuilt het gevaar, lijkt Perquin te willen zeggen. Maar overal in deze bundel, dus ook in dit gedicht, is de boodschap een dubbele. Want beschermt de sleur die we zo vervloeken ons ook niet tegen een ellende die nog veel groter is? En bewaart zij niet ook dat vonkje dat we liefde noemen? In Perquins woorden: ‘We wagen ons gewoontes in, / hebben ons lief. We herhalen.’
Het thema wordt ook in het gedicht ‘Verandering’ behandeld. En ook daar is weer sprake van de gewoonte, de stilzwijgende versmelting met de ander die zowel bedreiging als bescherming is: ‘bescherm ons, gewoonte, wees alles / omvattend, raak ons ingesleten.’
Verderop, in ‘Vreemden’, is ze weer feller:
Leg tussen jezelf / de ander een diepe zee en verf je haren,
hou je onhoorbaar voor elke poging tot elkaar, verzet je
tegen nadering met rotsvast uitgesproken namen.
Geef volle ruchtbaarheid en ga een oorlog aan, wees
te allen tijde onveranderbaar. Val met niemand samen.
Maar dan zijn we ook aangeland aan het eind van het tweede deel van de bundel, ‘Kans op inslag’ geheten, waarin de relatie met ‘de ander’ lijkt stuk te lopen op ‘het altijd aanwezige gat in de weg’ (‘Zij stellen zich voor’). In het derde en laatste deel, ‘Bij wijze van kater’, waar de band met de ander vervaagd is, speelt opvallend genoeg het begrip familie een belangrijke rol. Maakt de ene versmelting plaats voor de andere?
Maar het zou flauw en te makkelijk (en dus een echte recensentenstreek) zijn om deze afwisselende bundel te reduceren tot een verhaal over een ongelukkige liefde. Het zou ook niet verklaren waarom er in Namens de ander zo vaak dingen ingevuld, aangekruist en ondertekend moeten worden. Uit ‘Onderzoek’:
A) uzelf aan te wijzen op een kaart
B) steeds verder weg te drijven
C) halverwege om te keren
Of ‘Beroep’:
wil zeggen aanwezig. Gewerkte uren
zijn schematisch weergegeven.
En het gedicht dat de bundel besluit, en dat duidelijk over de dood handelt, heet ‘Hier tekenen alstublieft’. Het samenvallen met ‘de ander’ krijgt in deze gedichten een hele andere invulling. Het gaat om het samenvallen van het ‘ik’ met de ‘anderen’, de samenleving, de buitenwereld. Het gaat over het verzet van het ik dat niet, door bureaucratie of door de vage vragen van een of ander testje van zijn identiteit beroofd wil worden.
En dan is er ook nog erotiek, humor en de geheel eigen toon van Ester Naomi Perquin, die er in ieder gedicht in slaagt om, hoe donker de behandelde materie ook is, het schrijfplezier te laten doorklinken.