Schrijven om het verwoorden en overbrengen van emotie, en om het taalspel zelf. Dat is wat Jelou (1962) doet. Meander sprak met deze dichteres, over bergen inspiratie, waar die bergen vandaan komen en over de verhouding tussen poëzie en proza.
Je bent erg productief als dichter, met vaak meerdere gedichten per week, soms zelfs per dag. Waar haal je zoveel inspiratie vandaan? Is dat altijd al zo geweest?
Ja, inderdaad. Het heeft met een drang te maken. Een drang tot schrijven. Misschien is het wel een stoornis, maar dan in elk geval een prettige. Eigenlijk heb ik altijd wel een onderwerp om over te schrijven. Alles haal ik uit het dagelijks leven: de straat, de winkel, opmerkingen van iemand, het maakt niet uit. Soms kan ik iets specifieks in mijn hoofd hebben, soms sta ik onder de douche en dan zit er plotseling een zin in mijn hoofd. Met zo’n zin moet ik dan iets doen en dat werkt altijd. Soms ook heb ik slechts een ritme in gedachten en dan komen er opeens woorden bij.
Ook kan ik iets meegemaakt hebben, wat ik dan verbeelden wil, zoals een heftige emotie, maar het hoeft niet altijd per definitie de mijne te zijn. Ik kan ook gevoel van iemand anders verwoorden en daar een emotioneel beeld van maken. Het hangt er vaak vanaf op welke manier ik wil schrijven. Ik schrijf namelijk om twee redenen: enerzijds om het verwoorden en overbrengen van emotie, humor of een moraal, en anderzijds om het taalspel, het letterlijk stoeien met woorden, dubbelzinnige betekenissen mixen, uitermate geschikt bij satire. Bij dat laatste maak ik dan veelal gebruik van vaste poëzievormen zoals sonnet, limerick. Zo’n vaste vorm versterkt voor mij het spel op dat moment. En hoe ingewikkelder een vorm, hoe uitdagender ik hem vind. Voor de emotionele kant gebruik ik meestal de vrije vorm.
De inspiratie is er eigenlijk altijd wel geweest, maar het is wel zo dat hoe meer ik schrijf, des te meer inspiratie er blijft komen. Een enkele keer ontbreekt het me er wel eens aan, maar dan dwing ik mezelf tot een onderwerp. Dan wijs ik blind iets aan en dan moet ik er van mezelf over schrijven. Of ik schrijf over het feit dat ik geen inspiratie heb. Gebeurt ook wel eens.
Je vertelde ons dat het spel erg belangrijk is in je poëzie. Wat bedoel je daar precies mee? Is het persoonlijk, of geldt dat voor de poëzie in het algemeen, denk je?
Poëzie is spel. Het is schilderen met woorden, vooral bij het gebruik van metaforen. Het is een beeld kunnen oproepen door de juiste klanken en het juiste ritme te gebruiken. En soms is het haast als een cryptogram ontwerpen, iets wat ik deed voor ik zo productief ging schrijven. Het is voor mij de kunst om met zo min mogelijk woorden toch iets sterks te laten ontstaan. Ik denk dat dat voor de poëzie in het algemeen geldt. Voor mij is taal altijd al een ontzettend leuk item geweest, juist doordat je zoveel manieren hebt en vormen om er dingen mee te duiden. Je kunt er allerhande emoties mee oproepen.
Lees je ook veel poëzie of proza van anderen?
In eerste instantie wilde ik als antwoord geven: nee. Maar dat klopt niet. Ik lees wel veel poëzie en proza, maar niet zozeer van ‘de’ bekende dichters. Meer van tijdgenoten die op dezelfde schrijflijnlengte zitten als ik. Sommigen hebben al diverse bundels op hun naam staan, sommigen verkiezen dat (nog) niet. Uiteraard lees ik ook gerenommeerde dichters, maar aanmerkelijk minder dan de gemiddelde schrijver, denk ik… Mijn favorieten zijn onder meer Antjie Krog, Willem Wilmink, Herman de Coninck, Ubbo-Derk Hakholt, Neeltje Maria Min en Hans Andreus. Ook Komrij kan mij erg bekoren. Maar het meest bewonder ik nog Toon Hermans, omdat ik het een kunst blijf vinden om in de eenvoud van woorden de juiste snaar te raken.
Je hebt je eigen weblog, en je publiceert op een aantal andere websites. Hoe belangrijk is het voor je om je gedichten te laten lezen?
Het laten lezen van gedichten is erg belangrijk voor mij. Reacties zijn een terugkoppeling, en naar aanleiding ervan krijg je een beeld van hoe mensen lezen en interpreteren. Je krijgt inzicht in wat taal en bepaalde woorden kunnen oproepen. Dat is voor mij het meest boeiende deel ervan. Het is als het ware soms een check om te kijken of dat wat ik over wil brengen, ook daadwerkelijk overkomt. Vaak klopt dat, maar soms ook niet. Dan blijkt achteraf dat je iets ook op een andere manier kunt lezen. En dat is juist het verrassende. Dat laat mij mijn eigen schrijfsels ook weer met andere ogen lezen. Al met al een mooie interactie.
En verhoudt je poëzie zich tot de verhalen die je ook wel eens schrijft?
Naast poëzie schrijf ik inderdaad ook korte verhalen, maar beduidend minder dan gedichten. Als ik wat smakelijke humor wil verwoorden of anekdotes kwijt wil met een knipoog, dan neem ik de verhaalvorm. Dan is de poëzievorm me te beknopt en kan ik de clou er niet in kwijt. Toch heb ik daar meer moeite mee. Bij een verhaal heb ik vaak het gevoel dat ik iets wat ik in twee zinnen zou kunnen verwoorden, opeens moet gaan uitstrijken over een heel blad. Dat ik vulsels moet gaan neertypen om het blad vol te krijgen, alsof ik elastiek moet gaan uitrekken. Vandaar dat ik dat veel minder doe. Maar uiteindelijk is schrijven eigenlijk pure therapie. Je leert op verschillende manieren kijken, zowel naar jezelf als naar anderen. Daardoor verruimt je blikveld enorm.