LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Lenze L. Bouwers – Woorden om het licht te horen

19 mei, 2009

Vormelijk klankspel van licht in gesloten wereld

door Johan Reijmerink

Bijzonder om een bundel in handen te krijgen waarin uitsluitend rondelen staan. Ik moest eraan wennen. Het kostte me moeite me toe te vertrouwen aan deze bundel. Het is voor mij meer onwennig een bundel met rondelen te lezen dan één met sonnetten. Het rondeel is nu niet bepaald een dichtvorm die we in de moderne Nederlandse poëzie veel tegenkomen.

Rondeel

Als volwaardige dichtvorm heeft het rondeau of rondeel een middeleeuwse achtergrond en is van Franse origine. Het schijnt dat deze ‘roos van de lyriek’ zoals de rondeel wel is genoemd, uit de gezelschapsrondedansen is ontstaan. Franse troubadours en trouvères componeerden en vertolkten deze rondeaux met het oog op hun muzikale en dansante optredens aan vorstelijke hoven én op marktpleinen. Het zijn oorspronkelijk dansliederen met wisselzang voor koor en een solist, waarbij het onveranderlijke refrein door het koor wordt gezongen. Na de minnezangers uit 12e eeuw zoals die bekend zijn geworden aan het hof van Marie de Champagne, hebben lyrische dichters en zangers als Christine de Pisan en François de Villon in de 14e en 15e eeuw de dichtvorm van de rondelen een vaste plaats in de literatuur bezorgd. Via Frankrijk en Italië is het rondeel in de Nederlanden doorgedrongen. De Rederijkers hebben de vorm intensief beoefend. In de 20e eeuw hebben bekende Nederlandse dichters als J.C. Bloem en J. Slauerhoff de vorm toegepast. De dichter J.H. Leopold heeft verschillende rondelen van Charles d’Orléans hertaald. Jean-Pierre Rawie heeft zich eraan gewaagd, en dus ook Lenze Bouwers.

Vormgeving en inhoud

Volgens Matthijs Castelein in zijn versleer Conste van Rhetoriken (1555) staat het aaneengeschreven rondeel als ‘een ijzeren pot op drie poten’: refrein – strofe – refrein – strofe – refrein. Lenze L. Bouwers (1940) gebruikt in zijn nieuwe bundel Woorden om het licht te horen – fraaie titel trouwens – achtregelige rondelen, waarbij de eerste, de vijfde, de achtste versregel de refreinregels zijn. In zijn dertienregelige rondelen stemmen de eerste, de achtste en de dertiende versregel overeen. Bouwers bedient zich per rondeel van twee rijmwoorden, meestal volrijm, af en toe halfrijm. Meestal gebruikt hij tien lettergrepen in een versregel en eindigt hij het rondeel met een punt: een gesloten wereld.
Het rondeel staat bekend om zijn vloeiende lijn, melodische kwaliteiten en mijmerende karakter. Aan enige melancholie ontbreekt het niet in het rondeel. Ik vind deze eigenschappen ook terug bij Bouwers. Aan de ene kant kunnen het dwingende vormkarakter van de refreinregels en het gebruik van slechts twee rijmwoorden bij het ontstaansproces de inhoud van het gedicht nadelig beïnvloeden; aan de andere kant brengt juist de herhaling van de eerste regel de gedachte nadrukkelijk onder de aandacht van de lezer. Blijkbaar is de dwingende vorm voor Bouwers een inspirerende steun in het ontstaansproces. Het laat bij hem de taal stromen en terecht komen in een van tevoren vastgestelde bedding. Mij als lezer geeft het wat moeite.

Nieuwste rondelen

De bundel Woorden om het licht te horen bestaat voor een deel uit nieuwe en oude rondelen. De oude zijn een keuze uit de bundels Rondelen (1985), De route van de rondvaartboot (1987), De schaduw van de buizerd (1988), De biotoop (1992) en Groeiringen (2002). Ik zal wat grasduinen door de hele bundel heen.
Het zijn bijna honderd rondelen in één bundel. Is dat niet wat te veel van het goede? Als je de bundel voor de eerste keer doorleest, dan bekruipt je het gevoel in een labyrint vol emoties, herinneringen, gewaarwordingen en levenservaringen terecht te zijn gekomen, waar moeilijk een lijn in valt te ontdekken. Tevens gaat de dichtvorm van het rondeel je beklemmen. Er treedt een gevoel van monotonie in maat en ritme op, de verrassing gaat voor je op de loop en de spanning loopt terug. Op één of andere manier raken de gedachte- en gevoelsspinsels opgesloten in die rondeelvorm. In de poëzie is de verhouding tussen vorm en inhoud nu eenmaal een delicaat evenwicht.

Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat de vorm zo nu en dan zijn suprematie over de inhoud opeist. Maar je leest ook prachtige, ‘lichtgevende’ versregels als: “de altfluit leeft in harmonie met Bach,/” of “Het is goed te voelen hoe ze benoemen,/ hoe ze wenken om te spreken, de woorden;/” of “de ronding heeft een eigen zeggingskracht”/. Veel versregels die de infrastructurele kern van de rondelen vormen hebben een aforistische kracht. Ze stellen een situatie vast, presenteren een opvatting, uiten een gevoel, nemen iets waar of laten je een ervaring ondergaan.
Naarmate je met tussenpozen meer leest in de bundel, stuit je op verrassingen. Je ziet dan meer een inhoudelijke structuur opdoemen. Zo is deel 1 met nieuwe rondelen grotendeels gewijd aan de aandacht voor de geliefde wier rondingen in het voorjaarslicht haar eigen zeggingskracht bezit.

De ronding heeft een eigen zeggingskracht,
zoals een vrucht er is, de aarde, maan.
Hier ben ik, zeg je, streel maar, raak me aan
met huid, je handen, je lippen zo zacht,
speel met mij. Blijf, zeg ik. Moeten we gaan
dan samen in de dromen van de nacht,
met voorjaarslicht dat moed inspreekt en lacht:
de ronding heeft een eigen zeggingskracht.
Soms zullen we verwonderd blijven staan
ver buiten schemerrijk of dodenlaan
en proeven hoe een perzik kleurtint bracht,
hoe goudreinetten winnen van de waan.
De ronding heeft een eigen zeggingskracht.

Het register van de zintuiglijke gewaarwordingen wordt rijkelijk bespeeld: “oog ogen woord woorden klank klanken vlecht/”. De kennismaking, de eerste verliefdheid, haar zwangerschap, maar daardoor heen gevlochten de ‘zwangere dichter’: “Dichters wonen, woorden komen, stromen/ in de tijd. / Dichters gaan ze tegemoet,/“ en “Het is goed te voelen hoe ze benoemen,/ hoe ze wenken om te spreken, de woorden/ hoe ze vurig bloeien als zonnebloemen/”. Naast de geliefde spelen jeugdherinneringen op die het actuele leven betekenis geven. Daarin verschijnt onder meer de moeder van wie afscheid is genomen met haar overlijden: “Om zichtbaar de leegte een plaats te geven/ volgt op donderdag de begrafenis/”. De jaargetijden van voorjaar en najaar strijden om de voorrang. Dood en opstanding vormen geen tegenstelling, maar een natuurlijk span dat opeenvolgend zich aan de ik in het leven manifesteert.

De dichter neemt de kwetsbare mens in het vizier door middel van subtiele observaties: “Jij bamboe, mens onder de soorten gras,/ jouw leeftijd kan honderd jaren oud zijn./” Maar ook mooie landschapsobservaties volgen: “De vlinders moeten kunnen blijven dromen/”. Daarom moeten de distels niet worden gemaaid. En: “Als een reiger roerloos bij de vistrap/ grijs, de herfst in het winterlicht, zijn slagveld/ overziet, vertraagt de stroom./ […] Als een reiger roerloos bij de vistrap/ staan, staan en kijken tot de buit zich meldt/”. Opnieuw identificeert de ik zich hier met de reiger in de vrije natuur, maar als dichter wacht hij op het juiste woord.

Dan zijn er de rondelen waarin herinnering van de leraar aan een overleden leerling doorschemert: “De lucht werd versierd met witte ballonnen/ maar roetzwart kleuren de kleren vol rouw./” De levenseinde en de verwerking daarvan krijgt een voorname plaats. Besef van vergankelijkheid is nadrukkelijk aanwezig in deze bundel. Zo is er de overleden broer te Usselo: Ongelooflijk dat je pril/ lied in hemels voorjaar zuiver klinkt. Schril/ aards sta ik hier, in de regen, koud en oud./”
De geliefde, de zoon van de moeder, de broer, de moeder, de gelovige, ze figureren allen op diverse plaatsen in deze nieuwste bundel. Zonder dat je kunt spreken van een bundel met christelijke rondelen, breekt de levensovertuiging van de dichter onmiskenbaar als levende grashalmen tussen de versregels van deze rondelen door. Daar is niets mis mee. Iedere dichter heeft recht op zijn eigen levensovertuiging. Ik vind alleen als hij haar tegenover zijn lezers maar niet voor de enige absolute waarheid houdt. En dat doet Bouwers niet.

De oude rondelen uit de eerstgenoemde bundel hebben hun ontstaansgrond gevonden in Zeeland: “omdat de zondvloed zeker verder reikt/ dan zeeland – hoor hoe vader wakker blijft: /”. Degene die de observaties doet, brengt al in het eerste rondeel in een razende storm belanden. Een stem roept om hulp, de dijk dreigt door te breken, de moeder die achterblijft spreekt met haar handen nog meer tot de verbeelding dan de bulderende storm. De vaderfiguur op zijn post zingt om vier uur in de nacht zijn psalmen. De rondelen uit deze afdeling vertellen in fragmenten het verhaal van de dreiging door het water, maar vooral ook getuigen ze van een spanning tussen het natuurlijke en het bovennatuurlijke. Bouwers maakt gebruik van Bijbelse situaties en woorden om aan die dreiging en spanning inhoud te geven. Het ‘zingen van de psalmen in de nacht’, “om tien uur klinkt zijn taak die dag volbracht/”, “de harp van David is het klanksymbool”/”, “Bach,/ die God gelijk gaf, rood zijn handschrift zag/ op Goede Vrijdag;/”. Dat maakt dat de bundel een autobiografische inslag heeft.

Bouwers vindt op veel plaatsen in de bundel in dit vertrouwde veld van Bijbelse woorden zijn houvast. Daaraan ontwikkelt hij niet alleen zijn beelden, maar ook de omringende natuur: het beeldrijk breidt zich regelmatig uit/ als landschap dat uit sneeuw herboren wordt./” Die beelden zijn zo nu en dan verrassend, meestal ingetogen te noemen:”jij ademt woorden met sonore klank: /” Soms gaan ze in de richting van levenswijsheden zoals “wie kapt met tucht versterkt de hechte band/”. In de loop van het verhaal slaat het noodlot van de kanker toe. Haar wortels kruipen onverbiddelijk op in ons lichaam. Zonder expliciet godsdienstige gedichten te schrijven zit er impliciet een religieuze notie in zijn rondelen: “de hemel weet wel hoe een zachte vacht/ de hardheid zal vertroosten en ik na/de uitslag toch gedragen verder ga/ in helder licht,/” Het verscheiden en de verschijning in de droom van de vader en de moeder uitgebeeld in jeugdherinneringen.

een appelboompje voor de jongste dag
zou Luther planten als hij zeker wist
dat Christus kwam zo na voormiddagwacht,
maar ja ene dag is duizend jaar, die mag
Gods eeuwigheidsbeginsel niet ontkracht-
ten tot een wens of theologenlist,
wie werkelijk gelooft zet zelfs bij mist
een appelboompje voor de jongste dag;
de vruchten overleven wel de kist,
de luiaard heeft zich in de tijd vergist
want duizend wordt in één veeg uitgewist;
de ware tuinman keurt met brede lach
een appelboompje voor de jongste dag

Daarmee eindigt deze afdeling. Ze is doordesemd van religiositeit en godsbesef. In de alledaagse ervaringen van lief en leed laat Bouwers het bovennatuurlijke binnenwaaien.

In een rondeel uit de oudere bundel De schaduw van de buizerd (1988) spreekt overduidelijk de basis van waaruit deze dichter leeft: “de hemel is rondeel met zon rondom,/ drie-enig in zijn soort en dus volmaakt: de Zoon, het Woord, is aller zinnen som/ en veelvoud; brandpunt is de Geest die blaakt/ van zuiverheid en kracht; heimwee en stom/ verlangen zijn in eeuwigheid verdaagd/ tot getuigen van de tijd die vraagt: / de hemel is rondeel met een zon rondom;/ de Vader heeft z’n kind vertrouwd gemaakt/ met wat Hij heeft verwekt: zijn schepping raakt/ niet uitgezongen, een en al verwon-/derd met de zonde monddood buitengaats:/ de hemel is rondeel met zon rondom//” Ook in de nieuwste bundel is één van de laatste rondelen een lofzang op de liefde: “Liefde is de allergrootste kracht./ Hoop kan opgaan in wolken die wegdrijven/ naar onbestemd gebied. Geloven/ bracht moed en toekomst, maar de stille bewijzen vragen om verwondering, een aardse macht/ van harten die voor elkaar kloppen, inlijven/ die ander om toch ruim zichzelf te blijven./”.

Ik zou eindeloos kunnen blijven citeren en op nog meer details kunnen wijzen om de rijkdom aan gedachten en gevoelens uit deze bundel voor te dragen. Dat doe ik maar niet. Ik denk dat ik voldoende inzicht heb gegeven. De bundel eist veel aandacht van de lezer op. Ze laat zich ogenschijnlijk gemakkelijk consumeren: gewone, lichte woorden. Bij nader inzien steekt de dichter wat dieper dan je aanvankelijk zou denken. Dat komt vooral door de levensbeschouwelijke dimensie die erin zit. Tegelijkertijd zorgt die er juist voor dat het beredeneren daarvan, ervoor zorgt dat de betekenisgelaagdheid in de bundel lijkt te ontbreken. Ik ben eerlijk gezegd nauwelijks versregels tegengekomen waar ik die meerduidigheid aantrof. Ik vind eigenlijk dat in dit royale overzicht van rondelen te zeer de ambiguïteit ontbreekt die voor mij eigen is aan poëzie. Ik pleit daarmee niet voor onleesbare, ondoordringbare poëzie. Maar de situaties en problemen die Bouwers aansnijdt, kennen facetten van onnavolgbaarheid, onzegbaarheid en/of onbereikbaarheid die om meerduidigheid vragen. Dat maakt een vragend en zoekend taalgebruik wenselijk, waarin de twijfel is ingeweven. Ik vind dat Bouwers met zijn levenshouding te snel bij de oplossing van de problemen is, terwijl voor veel van zijn lezers het nog niet zo helder is en ze nog worstelen met hun schrik, onwetendheid en ontzetting over wat ze in hun eigen leven meemaken. Ze willen erkenning en herkenning van hun eigen levenssituatie, juist omdat ze zo vol twijfel en onbegrip zitten. Liefde, verdriet, vergankelijkheid zeker, maar wat meer onzekerheid en twijfel was niet verkeerd geweest. Al met al wil ik Bouwers ondanks zijn wat gesloten wereldbeeld complimenteren met zijn zorgvuldige en fraaie taalgebruik.

     Andere berichten

Mischa Andriessen – Pieta

Mischa Andriessen – Pieta

Een piëta van vader en zoon door Æde de Jong - - Pieta is de zesde dichtbundel van Mischa Andriessen en het laatste deel van een drieluik...