LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Arjen Duinker – Buurtkinderen

13 aug, 2009

Bokkende klinkers in de straat

door Maarten Hamelink

Buurtkinderen is de nieuwste bundel van Arjen Duinker, en met meer dan 200 pagina’s (!) is het een hele dikke. Bij een dergelijke zwaarlijvigheid verwacht je eerder een verzameld werk of bloemlezing in handen te hebben, maar daar is geen sprake van. Kennelijk houdt deze dichter er een stevige productie op na – zijn vorige bundel En dat? Oneindig verscheen een krappe drie jaar terug – , al kan een te grove zeef bij de selectie natuurlijk ook de oorzaak zijn van de Duinker waarmee uitgever Querido nu op de proppen komt. Het maakt hoe dan ook nieuwsgierig naar of en hoe de dichter zijn ‘buurtkinderen’ tot leven wekt. Een uitermate geslaagde omslag met speelse typografie wakkert die nieuwsgierigheid nog extra aan.

Deze bundel telt acht secties die titelloos zijn en dus niets over hun eigenlijke inhoud prijsgeven. Dat is jammer, want daardoor heeft de groepering weinig meerwaarde. Een heel groot gebrek is het niet. Veel gedichten van Duinker hebben de helderheid van een stratenplan. Ze kennen zogezegd hun eigen ordening en verdwalen doe je er dan ook niet snel. Maar snel gaat het wel. Elke versregel is een weg die uitmondt in een andere. Snelle bochten en afslagen wisselen elkaar af. En al gebeurt dat in een hoog tempo, Duinker stuurt zijn ‘weggebruikers’ zelden het bos in. Dat is hoofdzakelijk te danken aan de concreetheid van zijn beelden. ‘De lippen van de wereld volgen de trottoirs’ is er zo één. De tastbare, makkelijk te pakken beeldtaal maakt dat je doorleest en zo als het ware door de regels getrokken wordt, benieuwd naar wat achter de volgende bocht opdoemt, en de volgende.

Hoe zeg ik dit precies en goed,
Op enig moment begreep iemand
Dat licht niet in water ontstaat,
Maar dat je voor het maken van licht
Wel veel naar water moet kijken,
Hij gaf de voorkeur aan mooi water
Dat geen voorzetsels nodig heeft,
Water dat een bloem is, een hand,
Een paar schoenen, een mol,
Er waren nog meer dingen
Die hij meende te begrijpen
Maar die hadden niet zoveel
Met licht te maken.

Dit gedicht ‘Fabriek’ geeft me die sensatie van voortgetrokken worden. Hoe de gedachten ook van de hak op de tak mogen springen, ik wil met Duinker mee naar de volgende afslag. Dat is geheel de verdienste van de schrijver, en het is meteen een wonderlijk gegeven van deze poëzie. Te meer omdat de gedichten maar weinig van hun inhoud prijsgeven. Hoewel Duinker volop experimenteert doet hij dat zonder leesbaarheid en toegankelijkheid op te offeren.

Vaak, heel vaak, is de taal het eigenlijke onderwerp. Dat is geen toevalligheid. Duinker hanteert zijn medium als een zelfstandige grootheid die eerst en vooral naar zichzelf verwijst. Of zoals hij in de cyclus ‘Sailor’s home’ schrijft: ‘De woorden op de helften van de tong / Worden zelfstandiger en onafhankelijker! / Ze beginnen elkaar toe te roepen / Ambitieus onder een oneindige hemel! / Ze doen hun best, schokkend en transparant, / Om sterren uit speeksel te destilleren.’ Een paar zinnen verder zet Duinker die emancipatie van de taal nog verder door: ‘Nu zijn de woorden niet meer van de tong / Maar is de tong eigendom van de woorden’.

Is dat tegelijk ook wat Duinker als dichter drijft, doorschijnend te worden, de woorden door te geven en daarbij zelf zo min mogelijk in de weg te staan?

In ‘Twee voorstellen’ stelt hij:

De woorden die het onderzoek mogelijk maken,
En blauw en rood onmogelijk,
Stilletjes vervangen door hun tegendelen.
In de wereld luistert de lucht nauw.
Resultaten beweren niets
En de wolken brengen water
En de wind kust de stenen.

Weer een hoofdrol voor de taal. Dit is beredeneerde poëzie, maar allerminst voorspelbaar. Dat komt met name doordat niet de rede, maar de talige associatie en intuïtie van de dichter de boventoon voeren. Argumenten zijn voor Duinker in de eerste plaats bouwstenen die ten dienste staan van de taal, van het spel; materiaal van klinkers en lettergrepen om niet de betekenis maar het woord zelf tot aanschijn te roepen en het bestaan ervan legitimeren. Dat blijkt ook uit het vervolg van hetzelfde gedicht.

Minstens de helft van de gedachten
Aanvullen met nachtelijk lawaai.
Rondom de laboratoria
Jaagt het geluk
Op de staarten van de dingen.
Laat de ramen hun mond houden
En laat de stoelen willekeurig dromen.
In elk sieraad verschuilt zich een stap
Richting kalmte

Vooral de slotzinnen zijn typerend voor hoe Duinker ‘het doet’. Hij dicht hier zijn objecten leven en levende eigenschappen toe, zodat ze onderdeel worden van een animistische wereld waarin elk woord deel krijgt aan het geheim te bestaan. Ze geven niet alleen gestalte aan het geheim, maar zijn tegelijkertijd het geheim zelf. Het is gematerialiseerde taal. En dat daarin veel mogelijk is bewijst deze dichter onder andere met ‘Sowieso’. In een wonderlijke, humoristische dialoog laat hij zijn gesprekspartners objecten ‘opperen’. Nadat de ‘ik’-figuur recepties, manchetknopen, handschoenen en autosleutels oppert, is het de beurt aan de ander.

(…)
De ander zei:
Ik wil iets opperen
Met redeneringen en terrassen
En weerzin en sowieso en opzet.

De aarde smaakt naar vanille,
Spoken smaken naar de wind
En de taal smaakt naar ons.

Hier spat het plezier toch vanaf! Het is alsof je de dichter ziet wijzen naar de woorden voor hem op papier, alsof hij zegt: kijk ze buitelen, hoor ze lachen, luister naar hoe ze ruzie maken en met elkaar spelen. Het zijn de buurtkinderen die als bokkende klinkers en joelende medeklinkers de straat waarin Duinker woont, woord voor woord tot leven wekken. ‘Sowieso’ is hierin zeker geen uitzondering en dat maakt dat je geen moment valt over de hoeveelheid die je in deze bundel krijgt voorgeschoteld. Taal als een minstens zo tastbare werkelijkheid als die tastbare werkelijkheid zelf, dat is wat Buurtkinderen te bieden heeft.

Een kanttekening is te plaatsen bij de typografie in het binnenwerk van deze uitgave. Duinker kiest ervoor elke regel te beginnen met een hoofdletter. Bovendien grijpt hij ook nog eens irritant vaak naar het uitroepteken op zijn toetsenbord. Dat geeft een nogal schreeuwerig karakter aan poëzie die van zichzelf al meer dan genoeg gewicht heeft. Ik had het graag achterwege gelaten. Maar het zijn hoe dan ook details.
Duinker krijgt het in deze hele dikke bundel voor elkaar om als een alchemist de taal te materialiseren en soms zelfs in regelrecht edelmetaal te veranderen. Goud of zilver is dan nog een smaakkwestie.

 

     Andere berichten