Steven Mortier is geboren in Gent in 1975. Hij groeide op in Hansbeke en woonde in het voormalige klooster. Dat gebouw fungeerde als parochiaal centrum waarvan zijn ouders de conciërges waren. Die omgeving had invloed op zijn leven en zijn poëzie. Inmiddels is Mortier naar Gent verhuisd, waar hij nog altijd woont met vrouw en kinderen. Sinds 2004 werkt hij voor het Agentschap Ruimtelijke ordening en Onroerend erfgoed Vlaanderen. In dit Meandernummer debuteert hij met zijn poëzie.
We ontdekten je poëzie door je inzending voor Meander. Daarin lezen we dat je een haat-liefdeverhouding hebt met poëzie. Kan je dat nader verklaren?
Ik worstel eigenlijk al een hele tijd met de vraag of poëzie onderschat dan wel overschat wordt. Ik lees dagelijks poëzie. Dat is noodzakelijk. Wie gedichten wil schrijven, moet immers vooral ook veel poëzie lezen, en dan bedoel ik niet alleen die van zichzelf of de vriendjes van het internet. Toch, tijdens het lezen van gedichten in bundels word ik af en toe wel eens overvallen door de gedachte: ‘Moet ik dit gewauwel nu werkelijk serieus nemen?’. Of erger, als ik dat gewauwel dan terugvind in mijn eigen poëzie, kan het gebeuren dat ik me afvraag of het wel zin heeft om te schrijven. Dan begin ik ook heel erg aan mezelf te twijfelen, wat ertoe kan leiden dat ik wekenlang niets op papier zet.
Andere keren word ik dan weer overweldigd door poëzie. Ik word getroffen door dat ene gedicht, of soms zelfs die ene versregel, waardoor ik compleet achterover geblazen word. Het zijn momenten waarin zich plots een hele wereld voor me openbaart. Dan denk ik: ‘Dít wil ik ooit bereiken, dít moet ik ooit óók kunnen’. Of ik daar ooit in zal slagen, weet ik niet. Maar de drang om te schrijven, zal wel blijven, denk ik. De liefde voor de poëzie haalt immers altijd de bovenhand.
Vijftien jaar geleden trad je eens op en publiceerde ergens. Sindsdien niet meer, hoe komt dat?
Van dat optreden moet je je niet al te veel voorstellen. Het was een zéér lokale poëzieavond – ik denk dat ze georganiseerd was door de plaatselijke vrouwenvereniging of zoiets. De andere deelnemers waren de toenmalige schepen van cultuur, die een halve fles jenever naar binnen had gewerkt om zijn zenuwen onder bedwang te houden, en de voorzitter van de plaatselijke voetbalclub, die een grote liefde had opgevat voor de fabels van De La Fontaine. En het tijdschrift waarin ik gepubliceerd werd, was ook niet bepaald toonaangevend. Ik geloof dat het ondertussen al niet meer bestaat.
Ik heb gedichten geschreven van mijn vijftiende tot mijn twintigste, maar dan is het opgehouden voor een lange periode. Pas een jaar of twee geleden heb ik weer de pen in de hand genomen. Er zijn verschillende factoren waarom ik in die twaalf jaar niets heb geschreven, maar ik had voornamelijk het gevoel dat ik gewoon niet goed genoeg was.
Hoe ben je weer begonnen met schrijven?
Een jaar of twee geleden woonde ik voor het eerst sinds jaren een poëzievoordracht bij, met onder meer Ruth Lasters en Marc Van Tongele. Ik dacht toen overmoedig: Dat kan ik eigenlijk ook!. Vrijwel de dag erop ben ik weer begonnen met schrijven. Toen bleek dat ik me toch wel lelijk had misrekend. Een goed gedicht schud je blijkbaar niet zomaar eventjes uit je mouw. Toen heb ik ook geprobeerd te publiceren in enkele poëzie- en literatuurbladen, maar die inzendingen werden geheel terecht niet gepubliceerd. Het waren stuk voor stuk premature, of gewoon slechte gedichten. Dat realiseerde ik me nog voor ik nieuws kreeg van de redactie. Ik denk dat het besef dat ik twaalf jaar heb ‘verspild’ in plaats van me verder te bekwamen me wat ongeduldig heeft gemaakt.
Ondertussen heb ik mijn stijl en techniek kunnen bijslijpen, en ik denk dat ik langzamerhand mijn eigen stem aan het vinden ben. Dat Meander nu een aantal van mijn gedichten wil publiceren is voor mij het bewijs dat het de goede kant uitgaat.
Zijn wij dan echt de eersten die je erkenning geven?
Bijna. Eén gedicht werd vorig jaar door Willem Roggeman geselecteerd voor de catalogus van amateur-jazzfotograaf Staf De Wilde. Het gedicht werd ook voorgedragen bij de presentatie. Niet door mezelf, maar door iemand die het gedicht duidelijk niet al op voorhand eens had gelezen om de juiste stem te vinden. Met dat gedicht werd ik daarvóór al genomineerd voor een poëzieprijs in Drenthe, maar ik was stomweg vergeten dat ik daaraan had deelgenomen, en ik las het pas in mijn e-mails na de prijsuitreiking.
Hoe zou jij je poëzie typeren?
Kleine observaties binnen een groter geheel. Ruimte speelt in elk geval een belangrijke rol. In mijn hoofd vormt zich tijdens het schrijven vrijwel altijd een ‘landschap’ waarin ik gedachten laat meanderen. Ik moet me mentaal kunnen afzonderen van de fysieke omgeving, want ik schrijf vaak terwijl ik in de trein zit (de dagelijkse treinritten van en naar het werk zijn de enige tachtig minuten van de dag dat ik rustig kan schrijven), en dat is nu niet bepaald de meest inspirerende plaats om aan het dichten te slaan. Die meanderende gedachten vind je terug in mijn poëzie. Mij vrouw noemt ze “rare kronkels”. Er zit ook meestal een zekere gelaagdheid in mijn gedichten.
Toen ik opnieuw begon te schrijven, had ik de neiging om, zoals veel beginnende dichters, te overdrijven, om alle registers open te trekken. Ondertussen schrijf ik veel ingetogener, met hoogstens hier en daar nog een uitbarsting. Ik schrijf zowel toegankelijke als meer hermetische poëzie. Maar als je me vraagt om mezelf te classificeren; ik zou het echt niet weten. Als jullie me kunnen vertellen bij welke stromingen, stijlen en dichters ik aanleun, dan wil ik het graag horen!
Die vraag spelen wij graag aan onze lezers door. Wie zijn jouw voorbeelden in de dichtwereld?
Of het echt voorbeelden zijn weet ik niet, maar dichters die ik vaak lees en herlees zijn Leonard Nolens, Stefan Hertmans, Charles Ducal. Voor de eerder genoemde Van Tongele heb ik ook veel waardering. Op de middelbare school had ik veel bewondering voor de Vijftigers. Om Lucebert en Claus kun je niet heen. Maar het zijn de liedjesteksten van Leonard Cohen die me er indertijd echt toe hebben aangezet om gedichten te gaan schrijven.
Ik heb de afgelopen weken en maanden ook wat flarden gelezen van Fritzi Harmsen van Beek, die eerder dit jaar overleed. Ik was meteen weg van het weinige werk dat ik op het net vond. Ik zou me graag verder verdiepen in haar poëzie, maar ik krijg maar geen bundel van haar te pakken.
Ik ben dikwijls ook onder de indruk van het werk van jongere dichters, waarmee ik meestal kennis maak via literaire magazines zoals De Brakke Hond, maar ik moet helaas vaststellen dat ik niet meer over het vermogen beschik om namen te onthouden.
Wat is het mooiste compliment dat je kreeg voor je poëzie? En wat was de grootste kritiek?
De meest kwetsende kritiek heb ik te horen gekregen, was van iemand die ronduit stelde dat wat ik schrijf geen poëzie is. Bovendien vond de persoon in kwestie het ook nodig om me publiekelijk te vernederen. Géén fijne herinnering. Het heeft ongetwijfeld een rol gespeeld in de aanleiding naar mijn non-actieve periode.
Met mijn poëzie van de afgelopen twee jaar ben ik nog niet zo heel vaak naar buiten gekomen, dus veel kritiek heb ik er nog niet op gekregen. Iemand heeft van een bepaald gedicht gezegd dat het zo van de hand van Claus had kunnen komen – wat natuurlijk lichtelijk overdreven is. Een ander gedicht deed iemand denken aan Rimbaud. Allemaal heel erg fijn, maar het mooiste compliment dat ik kan krijgen, is van mijn broer die ‘niet slecht’ mompelt na het lezen van een gedicht.
Dat Meander mijn gedichten goed genoeg acht om gepubliceerd te worden, is op zich natuurlijk ook een mooi compliment. Het geeft me alleszins weer wat zelfvertrouwen.
Een traditionele slotvraag: heb je toekomstplannen?
Ik ben nog niet toe aan gebundelde publicatie. Ik heb een aantal gedichten waar ik een tevreden gevoel over heb, maar de meeste liggen nog te rijpen in de kelder. Het zal nog wel een tijdje duren eer ik kan beginnen te dromen van een bundel. In afwachting schaaf ik verder, en zal ik wellicht af en toe iets ter publicatie aanbieden in poëzie- en literatuurmagazines, als een soort toetsing voor het eventuele grotere werk.